ECLI:NL:HR:2005:AT7303
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Interpretatie van het begrip 'vellen' in de Boswet en de gevolgen voor strafbaarheid
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was veroordeeld voor het vellen van bomen zonder de vereiste kennisgeving, zoals voorgeschreven in de Boswet. De verdachte had in februari 2002 op een perceel grond in [plaats A] een houtopstand geveld, bestaande uit verschillende boomsoorten, zonder voorafgaande vergunning. De verdediging stelde dat de bomen omgevallen waren door natuurgeweld en dat de verdachte enkel de omgevallen bomen had opgeruimd. Het Hof oordeelde echter dat het opruimen van de bomen ook had geleid tot het omvallen van andere bomen, waardoor de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het vellen van bomen in de zin van de Boswet.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de term 'vellen' in de Boswet ook het rooien van bomen omvat. De Hoge Raad verwierp de middelen van de verdachte, die betoogde dat er sprake was van verschoonbare dwaling en dat hij niet strafbaar was omdat hij dacht dat er geen vergunning nodig was. De Hoge Raad concludeerde dat de verklaring van de verdachte niet kon leiden tot een andere conclusie over zijn strafbaarheid. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en het beroep in cassatie werd verworpen.
Deze uitspraak benadrukt de strikte naleving van de Boswet en de verantwoordelijkheden van eigenaren van bospercelen bij het vellen van bomen. De Hoge Raad heeft hiermee duidelijk gemaakt dat ook handelingen die indirect leiden tot het vellen van bomen onder de wet vallen, en dat de verdachte in dit geval niet kon ontsnappen aan zijn strafbaarheid.