ECLI:NL:HR:2005:AT7303

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02961/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Interpretatie van het begrip 'vellen' in de Boswet en de gevolgen voor strafbaarheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was veroordeeld voor het vellen van bomen zonder de vereiste kennisgeving, zoals voorgeschreven in de Boswet. De verdachte had in februari 2002 op een perceel grond in [plaats A] een houtopstand geveld, bestaande uit verschillende boomsoorten, zonder voorafgaande vergunning. De verdediging stelde dat de bomen omgevallen waren door natuurgeweld en dat de verdachte enkel de omgevallen bomen had opgeruimd. Het Hof oordeelde echter dat het opruimen van de bomen ook had geleid tot het omvallen van andere bomen, waardoor de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het vellen van bomen in de zin van de Boswet.

De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de term 'vellen' in de Boswet ook het rooien van bomen omvat. De Hoge Raad verwierp de middelen van de verdachte, die betoogde dat er sprake was van verschoonbare dwaling en dat hij niet strafbaar was omdat hij dacht dat er geen vergunning nodig was. De Hoge Raad concludeerde dat de verklaring van de verdachte niet kon leiden tot een andere conclusie over zijn strafbaarheid. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en het beroep in cassatie werd verworpen.

Deze uitspraak benadrukt de strikte naleving van de Boswet en de verantwoordelijkheden van eigenaren van bospercelen bij het vellen van bomen. De Hoge Raad heeft hiermee duidelijk gemaakt dat ook handelingen die indirect leiden tot het vellen van bomen onder de wet vallen, en dat de verdachte in dit geval niet kon ontsnappen aan zijn strafbaarheid.

Uitspraak

13 september 2005
Strafkamer
nr. 02961/04 E
PB/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 21 juni 2004, nummer 21/005840-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 11 december 2003 - de verdachte ter zake van "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, derde lid van de Boswet" veroordeeld tot een geldboete van € 2.000,00 subsidiair veertig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.M.F. van Veghel, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Beide middelen bevatten in de kern de klacht dat 's Hofs oordeel getuigt van een onjuiste opvatting omtrent het begrip "vellen" in de zin van art. 2, derde lid, Boswet.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de maand februari 2002 te [plaats A], op een perceel grond, kadastraal bekend: gemeente [plaats B], sectie [A], nummers [001] en [002] en sectie [B], nummers [003], [004], [005] en [006], een houtopstand, bestaande uit grove den, Amerikaanse en inlandse eiken en berkenbomen, heeft geveld of doen vellen anders dan bij wijze van dunning, zonder dat een daaraan voorafgaande tijdige kennisgeving, als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Boswet, was gedaan."
3.3. De in de tenlastelegging voorkomende term "heeft geveld of doen vellen" is daarin kennelijk gebezigd in de betekenis die daaraan toekomt in de Boswet.
3.4. Art. 2, derde lid, Boswet luidt als volgt:
"Het is verboden te vellen of te doen vellen, anders dan bij wijze van dunning, zonder dat een voorafgaande tijdige kennisgeving als bedoeld in het eerste lid is gedaan."
3.5. Art. 1, tweede lid, Boswet luidt voorzover hier van belang:
"Voor de toepassing van deze wet (...) wordt onder vellen mede begrepen rooien alsmede het verrichten van handelingen, welke de dood of ernstige beschadiging van houtopstand ten gevolge kunnen hebben."
3.6. In zijn arrest heeft het Hof een namens de verdachte gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Strafbaarheid van de verdachte
Door de raadsman is aangevoerd dat er in casu sprake is van verschoonbare dwaling, zodat een beroep op afwezigheid van alle schuld aanvaard dient te worden. Daartoe is aangevoerd dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat een melding niet nodig was omdat de houtopstand teniet is gegaan door natuurgeweld en verdachte slechts de "rommel" heeft geruimd.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat door hevige ijzelvorming in de maand februari 2001 de in de telastelegging nader omschreven houtopstand voor 90% omlag en dat nog slechts 10% overeind stond.
Naar het oordeel van het hof moet reeds op grond van die verklaring worden geconcludeerd dat tenminste 10% van bedoelde houtopstand is geveld.
Het verweer wordt bij gebreke aan feitelijke grondslag verworpen.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn."
3.7. Het eerste middel klaagt dat het Hof "de verklaring van verzoeker ter terechtzitting heeft gebruikt voor de verwerping van het namens hem gevoerde verweer, waardoor het Hof de strekking van de verklaring van de verzoeker zelfstandig heeft aangepast en op die wijze heeft 'gedenatureerd'."
3.8. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 juni 2004 heeft de verdachte - voorzover hier van belang - het volgende verklaard:
"Er stond nog maar 10% van de bomen overeind; de overige 90% was omgevallen.
(...)
In februari 2001 was er sprake van hevige ijzelvorming. De bomen zijn beschadigd door ijzel. Zeker 90% van die beschadigde bomen is omgevallen. De rest is gevallen bij de opruiming.
Ik heb eerst zelf getracht om de boel op te ruimen. Ik had echter zwaarder materiaal nodig. Eind december 2001 heb ik een loonbedrijf ingehuurd en in januari 2002 hebben we een aanvang gemaakt met het opruimen van het bos. Ik meen dat de werkzaamheden een gehele week in beslag hebben genomen. Het is juist dat ik voor de aanvang van die werkzaamheden geen vergunning heb aangevraagd. Ik meen dat dat ook niet nodig is; ik heb eerder ook bospercelen opgeruimd zonder dat ik daarvoor een vergunning heb aangevraagd. Als je eenmaal aan het opruimen bent dan vallen de bomen die nog overeind staan vanzelf om. Ik heb geen melding gedaan van mijn werkzaamheden in het bos."
3.9. Het Hof heeft de verklaring van de verdachte kennelijk en niet onbegrijpelijk aldus opgevat dat deze inhield dat door het opruimen van de door ijzel beschadigde bomen ook bomen zijn omgevallen die niet beschadigd waren. Aldus beschouwd heeft het Hof het opruimen kunnen aanmerken als een handeling welke de dood of ernstige beschadiging van de overige houtopstand ten gevolge heeft gehad.
3.10. Ook het tweede middel faalt omdat het miskent dat rooien onder vellen in de zin van de Boswet is begrepen.
3.11. Beide middelen falen derhalve.
4. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 13 september 2005.