ECLI:NL:HR:2005:AT7209
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. Pos
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Vrijstelling schenkingsrecht en gelijkheidsbeginsel in de Successiewet 1956
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in het recht van schenking die was opgelegd aan Stichting X. De aanslag betrof een schenking van ƒ 10.000 door E, welke aanslag door de Inspecteur was gehandhaafd na bezwaar. Stichting X had beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat het beroep ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak heeft de belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Gerechtshof op juiste wijze heeft geoordeeld. Het Hof had geoordeeld dat het Prins Bernhard Cultuur Fonds (PBCF) geen aangifte hoeft te doen van ontvangen schenkingen, gebaseerd op het vertrouwen van de Staatssecretaris van Financiën dat het PBCF zijn middelen overeenkomstig zijn doelstelling aanwendt. Dit oordeel werd door de Hoge Raad als feitelijk en niet onbegrijpelijk beschouwd, waardoor het in cassatie niet kon worden bestreden.
Daarnaast heeft de Hoge Raad vastgesteld dat het Hof terecht het beroep op het gelijkheidsbeginsel van de belanghebbende heeft verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheid dat het PBCF kwijtschelding is verleend op basis van artikel 67, lid 1, ten derde, van de Successiewet 1956, niet dragend was voor de beslissing van het Hof. De Hoge Raad heeft alle middelen van de belanghebbende verworpen en verklaarde het beroep ongegrond.
De proceskosten werden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos en de overige raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 10 juni 2005.