ECLI:NL:HR:2005:AT7122

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00547/05 W
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de kwalificatie van buitenlandse strafvonnissen en de toepassing van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen

In deze zaak gaat het om de cassatie van een uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam, die verlof had verleend tot de tenuitvoerlegging van een Venezolaans strafvonnis. De veroordeelde, geboren in 1979, was door het Tribunal de Ejecución del Circuito Judicial Penal del Estado Nueva Esparta in Venezuela veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De Nederlandse rechter diende te beoordelen of deze veroordeling naar Nederlands recht kon worden gekwalificeerd. De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat de Nederlandse rechter niet tot een andere kwalificatie zou mogen komen dan de buitenlandse rechter onjuist was. De Hoge Raad benadrukte dat de Nederlandse rechter op basis van de feiten die de buitenlandse rechter aan zijn veroordeling ten grondslag heeft gelegd, moest vaststellen welk strafbaar feit dit naar Nederlands recht opleverde. De Rechtbank had echter niet de vereiste motivering gegeven voor de opgelegde straf en had de WOTS niet correct toegepast, aangezien deze wet niet voorziet in een verkorte uitspraak. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar de Rechtbank te Rotterdam voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

23 augustus 2005
Strafkamer
nr. 00547/05 W
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatietegen een uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam van 22 september 2004, nummer RK 04/686, op een vordering van de Officier van Justitie tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van een straf, opgelegd door het Tribunal de Ejecución del Circuito Judicial Penal del Estado Nueva Esparta, la Asunción (Republiek Venezuela) in de zaak tegen:
[de veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft toelaatbaar verklaard de tenuitvoerlegging van de beslissing van de Tribunal de Ejecución del Circuito Judicial Penal del Estado Nueva Esparta, la Asunción (Republiek Venezuela) van 11 april 2003, waarbij de veroordeelde is veroordeeld tot vijf jaren gevangenisstraf. De Rechtbank heeft verlof verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van de genoemde beslissing en de veroordeelde ter zake van het in die beslissing vermelde feit een gevangenisstraf opgelegd van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de Rechtbank bevolen dat de tijd, welke de veroordeelde in Venezuela ter uitvoering van de haar aldaar opgelegde vrijheidsstraf, met het oog op de overbrenging naar Nederland en uit hoofde van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) van haar vrijheid is beroofd geweest, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. K.K. Hansen Löve, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak op de voet van art. 32, negende lid, WOTS voor een nieuwe behandeling en beslissing zal verwijzen of terugwijzen.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het eerste middel behelst de klacht dat de Rechtbank het door de Venezolaanse rechter ten laste van de veroordeelde bewezenverklaarde feit naar Nederlands recht onjuist heeft gekwalificeerd, waardoor de Rechtbank bij de strafoplegging ten onrechte is uitgegaan van een straf die naar Nederlands recht niet op het bewezenverklaarde feit is gesteld. Het tweede middel bevat de klacht dat de Rechtbank ten onrechte niet de gronden heeft vermeld waarop haar uitspraak berust, waardoor de strafoplegging niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.2. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich enkel een "verkorte uitspraak" van de Rechtbank. Deze houdt, voorzover voor de beoordeling van de middelen van belang, het volgende in:
"Staat van veroordeling Venezuela.
Veroordeling waarvan hier te lande tenuitvoerlegging wordt gevorderd Gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar opgelegd op 11 april 2003 door de rechtbank van het rechtsgebied van de deelstaat Nueva Esparta, La Asunción.
Kwalificatie naar Nederlands recht
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Toegepaste artikelen
Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Trb. 1983,74) artikelen 3 en 11.
Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen artikelen 2, 3, 28 en 31.
Opiumwet artikelen 2 en 10 (oud).
Wetboek van Strafrecht 47.
Beslissing
- Verleent verlof tot tenuitvoerlegging van voormelde rechterlijke beslissing en legt aan de veroordeelde een gevangenisstraf op voor de duur van 3 (drie) jaar, waarvan 1 (één) jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met bevel dat de tijd gedurende welke de veroordeelde in Venezuela ter uitvoering van de haar aldaar opgelegde vrijheidsstraf en met het oog op haar overbrenging naar Nederland en uit hoofde van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen van haar vrijheid beroofd is geweest, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht."
3.3. Ingevolge art. 2 WOTS geschiedt tenuitvoerlegging in Nederland van buitenlandse rechterlijke beslissingen niet dan krachtens een verdrag. In deze zaak is van toepassing het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Venezuela (Trb. 1996, 297).
Ingevolge art. 31 WOTS dient de Nederlandse (exequatur-)rechter de straf of maatregel op te leggen welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld. De uitspraak dient verder met redenen omkleed te zijn en de bijzondere redenen op te geven die de opgelegde straf hebben bepaald of tot de opgelegde maatregel hebben geleid, alsmede zoveel mogelijk de omstandigheden waarop bij de vaststelling van de duur of de hoogte van de straf is gelet.
3.4. Voorzover het eerste middel op de opvatting berust dat de Nederlandse rechter niet dan wel niet zonder nadere motivering tot een "andere kwalifikatie" dan de buitenlandse rechter zou mogen komen in die zin dat hij medeplegen van het feit zoals dat naar Nederlands recht strafbaar is, aanneemt, terwijl in de buitenlandse rechterlijke beslissing het feit is gekwalificeerd als medeplichtigheid aan het in die buitenlandse wetgeving strafbaar gestelde feit, kan het niet tot cassatie leiden, aangezien die opvatting onjuist is.
De Nederlandse rechter dient voor wat betreft de beantwoording van de vraag of de tenuitvoerlegging toelaatbaar is gelet op art 28, derde lid, WOTS op basis van de feiten die de buitenlandse rechter kennelijk aan zijn veroordeling ten grondslag heeft gelegd, na te gaan of en zo ja welk strafbaar feit deze naar Nederlands recht opleveren.
3.5. De Rechtbank, die heeft miskend dat de WOTS niet voorziet in de vastlegging van een rechterlijke beslissing in een verkorte uitspraak, heeft haar uitspraak niet naar behoren gemotiveerd. Onder meer heeft zij de oplegging van een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, niet naar de eis der wet met redenen omkleed, nu zij niet de bijzondere redenen heeft opgegeven die de straf hebben bepaald. Voorzover het tweede middel daarover klaagt is het terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de Rechtbank te Rotterdam, opdat de zaak op de bestaande vordering opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 23 augustus 2005.