ECLI:NL:HR:2005:AT7097
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Officier van Justitie bij conservatoire beslagen in hoger beroep
In deze zaak gaat het om de bevoegdheid van de Officier van Justitie (OvJ) om conservatoire beslagen te leggen nadat er hoger beroep was ingesteld tegen een vonnis in een ontnemingszaak. De klager, geboren in 1968 en wonende te [woonplaats], heeft een beklag ingediend tegen de conservatoire beslagen die door de OvJ zijn gelegd op 22 en 27 januari 2003. Deze beslagen volgden op een machtiging van de Rechter-Commissaris op 19 maart 2001, die was verleend op vordering van de OvJ. De klager betoogde dat de beslaglegging onrechtmatig was, omdat deze had plaatsgevonden terwijl de ontnemingszaak al in hoger beroep was. Hij stelde dat de Advocaat-Generaal (AG) bij het hof bevoegd was om de beslagen te leggen, en niet de OvJ.
De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting van de klager onjuist was. Er is geen wetsbepaling die de AG bij een hof tot zodanige beslaglegging bevoegd verklaart. Het hof had het verweer van de klager terecht verworpen. De Hoge Raad bevestigde dat de OvJ bevoegd was om de conservatoire beslagen te leggen, ook al was de ontnemingszaak in hoger beroep. De beslissing van het hof om het beklag van de klager ongegrond te verklaren, werd door de Hoge Raad bekrachtigd.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van de klager, omdat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. De uitspraak werd gedaan door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren G.J.M. Corstens en J.P. Balkema, in aanwezigheid van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, tijdens een openbare terechtzitting op 30 augustus 2005.