ECLI:NL:HR:2005:AT7097

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03251/04 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Officier van Justitie bij conservatoire beslagen in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de bevoegdheid van de Officier van Justitie (OvJ) om conservatoire beslagen te leggen nadat er hoger beroep was ingesteld tegen een vonnis in een ontnemingszaak. De klager, geboren in 1968 en wonende te [woonplaats], heeft een beklag ingediend tegen de conservatoire beslagen die door de OvJ zijn gelegd op 22 en 27 januari 2003. Deze beslagen volgden op een machtiging van de Rechter-Commissaris op 19 maart 2001, die was verleend op vordering van de OvJ. De klager betoogde dat de beslaglegging onrechtmatig was, omdat deze had plaatsgevonden terwijl de ontnemingszaak al in hoger beroep was. Hij stelde dat de Advocaat-Generaal (AG) bij het hof bevoegd was om de beslagen te leggen, en niet de OvJ.

De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting van de klager onjuist was. Er is geen wetsbepaling die de AG bij een hof tot zodanige beslaglegging bevoegd verklaart. Het hof had het verweer van de klager terecht verworpen. De Hoge Raad bevestigde dat de OvJ bevoegd was om de conservatoire beslagen te leggen, ook al was de ontnemingszaak in hoger beroep. De beslissing van het hof om het beklag van de klager ongegrond te verklaren, werd door de Hoge Raad bekrachtigd.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van de klager, omdat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. De uitspraak werd gedaan door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren G.J.M. Corstens en J.P. Balkema, in aanwezigheid van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, tijdens een openbare terechtzitting op 30 augustus 2005.

Uitspraak

30 augustus 2005
Strafkamer
nr. 03251/04 B
LR/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te Leeuwarden van 28 juli 2004, nummer RK 2193-04, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
Het Hof heeft ongegrond verklaard het door de klager ingediende beklag strekkende tot opheffing van het derdenbeslag onder [A] en het derdenbeslag onder [B].
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel is gericht tegen de verwerping van het verweer dat de conservatoire beslagen in de zin van art. 94a Sv onrechtmatig zijn gelegd omdat de Officier van Justitie ten tijde van de beslaglegging niet meer bevoegd was tot het leggen van beslag.
3.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Namens de klager is in raadkamer aangevoerd,
dat aan de conservatoire beslagen de rechtmatigheid ontbreekt,
a. (...)
b. (...)
c. omdat de beslagen zijn gelegd door de officier van justitie en niet door de advocaat-generaal, hoewel reeds hoger beroep was ingesteld.
(...)
Door de omstandigheid dat beslag is gelegd door de officier van justitie en niet door de advocaat-generaal wordt de klager niet in zijn belangen geschaad, nu de advocaat-generaal bevoegd en in staat is de beslissing van de officier van justitie te handhaven, ongedaan te maken of te wijzigen."
3.3. Het gaat in deze zaak om het volgende. De Rechter-Commissaris heeft op 19 maart 2001 op vordering van de Officier van Justitie op de voet van art. 103 (oud) Sv machtiging verleend tot het leggen van conservatoir beslag. De krachtens die machtiging gelegde conservatoire beslagen, waarvan de klager opheffing heeft verzocht, zijn door de Officier van Justitie gelegd op 22 en 27 januari 2003, nadat tegen het op 10 december 2002 gewezen vonnis in de ontnemingszaak hoger beroep was ingesteld.
Verweer en middel berusten op de opvatting dat, nu de beslaglegging is geschied ten tijde dat de ontnemingszaak in hoger beroep aanhangig was, niet de Officier van Justitie, maar de Advocaat-Generaal bij het Hof tot die beslaglegging bevoegd was. Die opvatting is onjuist, nu geen wetsbepaling de advocaat-generaal bij een gerechtshof tot zodanige beslaglegging bevoegd verklaart. Het Hof heeft het verweer dus terecht verworpen, wat er zij van de aan die beslissing gegeven motivering.
3.4. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 augustus 2005.