ECLI:NL:HR:2005:AT7063
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- Rechtspraak.nl
Oordeel over de redelijke termijn in strafzaken en de beoordeling van verweren
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 augustus 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder door de Rechtbank te Amsterdam veroordeeld tot een geldboete van € 350,-, subsidiair zeven dagen hechtenis, voor openlijk geweld tegen personen. De verdediging voerde aan dat het hof niet had gereageerd op het verweer dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat het hof het betoog van de raadsman niet als een beroep op overschrijding van de redelijke termijn hoefde op te vatten. De Hoge Raad concludeerde dat het middel feitelijke grondslag mist en dat er geen reden was om de bestreden uitspraak te vernietigen. Het beroep werd verworpen, wat betekent dat de eerdere veroordeling van de verdachte in stand bleef. Dit arrest benadrukt het belang van duidelijke en gemotiveerde verweren in het strafrecht en de rol van de rechter in de beoordeling van dergelijke verweren.