16 augustus 2005
Strafkamer
nr. 02704/04
EC/AG
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 maart 2004, nummer 22/004451-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 14 november 2002 - de verdachte ter zake van primair "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl dit feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld. Tevens heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij [A] B.V. toegewezen.
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. Het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal is niet binnen de bij de wet gestelde termijn binnengekomen.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat verdachte ten onrechte niet aanwezig heeft mogen zijn bij het verhoor van de getuige [getuige 1], omdat er geen feiten of omstandigheden zijn vastgesteld die de inbreuk op zijn aanwezigheidsrecht en ondervragingsrecht rechtvaardigden.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 maart 2004 houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De voorzitter deelt mede dat de getuige [getuige 1] per faxbericht van 3 maart 2004 heeft verzocht om buiten aanwezigheid van de verdachte te worden gehoord.
De advocaat-generaal meent dat het verzoek van de getuige dient te worden gerespecteerd, daar zij te kennen heeft gegeven angst te hebben voor de verdachte.
De raadsman en de verdachte verzetten zich tegen het door de getuige gedane verzoek. Nu uit de stukken niet blijkt van enige van de verdachte uitgaande dreiging naar haar toe.
De raadsman van de verdachte wijst er voorts op dat, gelet op de jurisprudentie van het Europese hof, al het bewijs gepresenteerd dient te worden in aanwezigheid van de verdachte.
De advocaat-generaal deelt hierop mede dat als de raadsman van de verdachte aanwezig is bij het verhoor van de getuige de verdachte niet in zijn belangen wordt geschaad.
Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraadslaging.
Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede, dat het hof de getuige buiten aanwezigheid van de verdachte zal horen. Naar het oordeel van het hof worden de belangen van de verdachte niet geschaad nu diens raadsman wel bij het verhoor aanwezig zal zijn.
De verdachte verlaat de rechtszaal.
De voorzitter doet de getuige voor het gerechtshof verschijnen.
Deze doet op de vragen van de voorzitter opgave omtrent naam, voornamen, geboortedatum, beroep, woon- en verblijfplaats zoals hieronder is vermeld, verklaart geen bloed- of aanverwant van verdachte te zijn en legt op de bij de wet voorgeschreven wijze in handen van de voorzitter de eed af de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen.
De getuige wordt het eerst door de raadsman ondervraagd.
De getuige [getuige 1] (...) legt een verklaring af -zakelijk weergegeven- als volgt:
(...)
De getuige verlaat de rechtszaal.
De verdachte komt de rechtszaal weer binnen en de voorzitter vat de verklaring van de getuige kort samen.
De verdachte geeft hierop te kennen dat de getuige een mooi verhaal heeft gehouden, maar dat het allemaal leugens zijn en dat hij haar ter zitting afgelegde verklaring betwist."
3.3. Voorzover het middel klaagt dat de beslissing van de voorzitter om de getuige [getuige 1] buiten tegenwoordigheid van de verdachte te horen ontoereikend is gemotiveerd, faalt het, nu die beslissing geen motivering behoeft (vgl. HR 21 oktober 1986, NJ 1987, 443).
3.4. Voorzover het middel erover klaagt dat op het ondervragingsrecht van de verdachte als bedoeld in art. 6 EVRM inbreuk is gemaakt, miskent het dat de verdachte door de aanwezigheid van zijn raadsman bij het verhoor van de
getuige in de gelegenheid is geweest haar vragen te doen stellen, zodat geen strijd bestaat met art. 6, derde lid, aanhef en onder d, EVRM, omdat daarin sprake is van
"to examine or have examined witnesses against him",
hetgeen aldus is te verstaan dat dit voorschrift in acht is genomen indien de gelegenheid is geboden tot hetzij ondervragen hetzij doen ondervragen (vgl. HR 25 november 2003, LJN AM2772).
3.5. Voorts is, anders dan in het middel wordt betoogd, de hiervoor weergegeven gang van zaken, waarbij de verdachte op de hoogte is gesteld van hetgeen tijdens zijn afwezigheid is voorgevallen en hij in de gelegenheid is gesteld daarop te reageren, ook overigens niet in strijd met art. 6 EVRM, in het bijzonder niet met het door die bepaling gewaarborgde recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat het Hof geen inzicht heeft gegeven in de grondslag van de beslissing ten aanzien van de hoogte van het aan de benadeelde partij [A] B.V. toegewezen bedrag.
4.2. De bestreden uitspraak houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"In het onderhavige strafproces heeft [betrokkene 2] zich namens [A] B.V. te [plaats B] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van fl. 112.634,27.
In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag maar dan het equivalent ervan in euro's te weten € 51.111,20.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 20.000,=.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte primair bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken."
4.3. In aanmerking genomen dat de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat verdachte [A] te [plaats C] heeft overvallen op het moment waarop een medewerker van het geldtransportbedrijf Geldnet het gereedliggende geld kwam ophalen en de aangifte inhoudt dat het weggenomen bedrag fl. 112.500,- is, is het aangevallen oordeel van het Hof ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
5. Beoordeling van het eerste middel, de overige klachten van het derde middel en het vierde middel
De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 16 augustus 2005.