ECLI:NL:HR:2005:AT6854

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R04/106HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over echtscheiding en ouderlijk gezag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een echtscheiding en de daarbij behorende verzoeken omtrent het ouderlijk gezag en alimentatie. De vrouw had in 1997 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Utrecht om echtscheiding en had daarbij verschillende verzoeken gedaan, waaronder het verkrijgen van het uitsluitend gezag over de kinderen en alimentatie van de man. De man had hiertegen verweer gevoerd en zelf ook verzoeken ingediend, waaronder het gezamenlijk ouderlijk gezag en het gebruik van de echtelijke woning.

De rechtbank heeft op 16 december 1998 de echtscheiding uitgesproken en het ouderlijk gezag aan de vrouw toegewezen. De man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, waar ook de vrouw incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. In de daaropvolgende jaren zijn er meerdere beschikkingen geweest, waaronder een omgangsregeling en een wijziging van de alimentatieverplichtingen.

Uiteindelijk heeft het hof op 24 juni 2004 de alimentatie voor de kinderen vastgesteld en de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk bekrachtigd. De man heeft cassatie ingesteld tegen deze beschikking. De Hoge Raad heeft de klachten van de man in het cassatiemiddel beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof bevestigd en het beroep verworpen, zonder dat verdere motivering noodzakelijk was, aangezien de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling met zich meebrachten.

Uitspraak

30 september 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/106HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 24 december 1997 gedateerd verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot de rechtbank te Utrecht en verzocht echtscheiding tussen haar en verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - uit te spreken en voorts te bepalen dat:
I. de vrouw uitsluitend met het gezag over de drie der partijen kinderen zal worden belast en, voor zover nodig, uitdrukkelijk te bepalen dat er geen gezamenlijk ouderlijk gezag wordt bepaald;
II. de man als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw ƒ 2.000,-- per maand betaalt;
III. de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van der partijen kinderen ƒ 250,-- per kind per maand, te vermeerderen met ƒ 100,-- per maand per kind ter zake van crèchekosten voor de twee jongste kinderen betaalt;
IV. de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [plaats], tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheiding, en
V. deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De man heeft de verzoeken sub I., II. en III. van de vrouw bestreden en zelfstandig verzocht:
I primair te bepalen dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over der partijen kinderen krijgen, subsidiair te bepalen dat de man bij uitsluiting het gezag over de kinderen van partijen zal krijgen;
II te bepalen dat de man uitsluitend gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [plaats] tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheiding;
III te bepalen dat de rechter bevelen geeft ter zake van de boedelscheiding waaronder het bevel dat de echtelijke woning aan de man wordt toegewezen.
De vrouw heeft de zelfstandige verzoeken van de man bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 16 december 1998 echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat voortaan alleen aan de vrouw het ouderlijk gezag over de drie minderjarigen toekomt, dat de man vanaf de dag waarop deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand zal zijn ingeschreven voor de drie minderjarigen ƒ 50,-- per kind per maand aan de vrouw dient te betalen, dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand in de echtelijke woning te [plaats] te blijven wonen en de bij de woning en tot de inboedel behorende zaken te blijven gebruiken, op voorwaarde dat de vrouw die woning op het ogenblik van inschrijving bewoont, dat partijen dienen over te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap met benoeming van een notaris en twee onzijdige personen, en het meer of anders verzochte afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de man onder rekestnummer 99/134 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
De man heeft op 18 maart 1999 ter griffie van de rechtbank te Utrecht een verzoekschrift ingediend tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en zijn drie kinderen.
De vrouw heeft dat verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 22 september 1999 een omgangsregeling tussen de man en de kinderen vastgesteld, zoals in deze beschikking is omschreven.
Ook tegen deze beschikking heeft de man onder rekestnummer 915/99 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De vrouw heeft van haar zijde eveneens hoger beroep ingesteld.
De man heeft het hof verzocht beide appellen gelijktijdig te behandelen.
Bij beschikking van 23 augustus 2001 heeft het hof in de zaak met rekestnummer 99/134 alvorens verder te beslissen de behandeling van de zaak aangehouden, voor zover deze betrekking heeft op de door de man ten behoeve van de kinderen te betalen onderhoudsbijdrage, met bepaling dat beroep in cassatie van deze beslissing niet dan tegelijk met de eindbeschikking kan worden ingesteld.
In de zaak met rekestnummer 915/99 heeft het hof de beschikking van de rechtbank te Utrecht van 22 september 1999 waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, een andere omgangsregeling vastgesteld, zoals in de appelbeschikking is omschreven, met afwijzing van het in het principaal en incidenteel appel meer of anders verzochte.
Tenslotte heeft het hof bij beschikking van 24 juni 2004 in de zaak met rekestnummer 99/134 in het principaal en incidenteel appel met vernietiging van de beschikking in zoverre, uitvoerbaar bij voorraad, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 9 maart 1999 bepaald op € 113,45 per kind per maand, de beschikking waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, voor het overige bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking van het hof van 24 juni 2004 is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof van 24 juni 2004 heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatie-rekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de man heeft bij brief van 6 juni 2005 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 30 september 2005.