ECLI:NL:HR:2005:AT6372
Hoge Raad
- Cassatie
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- F.B. Bakels
- P. Neleman
- Rechtspraak.nl
Echtscheiding en nevenvoorzieningen in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een echtscheiding en de daarbij behorende nevenvoorzieningen. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, had in eerste instantie niet het echtscheidingsverzoek van de man bestreden, maar had wel zelfstandig verzoeken ingediend met betrekking tot de nevenvoorzieningen. De man had op 21 mei 2001 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Amsterdam om de echtscheiding uit te spreken en om nevenvoorzieningen te treffen. De vrouw verzocht de man om zijn bankrekeningnummers en afschriften te overleggen en om de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap te effectueren.
De rechtbank heeft op 20 februari 2002 de echtscheiding uitgesproken en op 20 augustus 2003 vastgesteld dat er geen vorderingen meer tussen partijen bestonden met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De vrouw ging in hoger beroep tegen de beschikking van 20 augustus 2003, maar het gerechtshof te Amsterdam bekrachtigde deze beschikking op 6 mei 2004. Hierna heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de vrouw dan ook verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof in stand zijn gebleven.