ECLI:NL:HR:2005:AT6195
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Ontoelaatbaarheid van uitlevering van een Nederlands onderdaan aan België
In deze zaak gaat het om een uitleveringsverzoek van België voor een Nederlands onderdaan, die in 1996 door de rechtbank van eerste aanleg te Brussel is veroordeeld tot een vrijheidsstraf. De Hoge Raad heeft eerder, op 18 januari 2005, het onderzoek heropend en de stukken in handen gesteld van de Procureur-Generaal om vragen aan de Belgische Minister van Justitie te stellen. Tijdens de zitting op 12 april 2005 heeft de Advocaat-Generaal Jörg een schriftelijke samenvatting overgelegd waarin hij adviseert om de uitlevering ontoelaatbaar te verklaren. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. R.J.H. Corten, heeft de gelegenheid gekregen om schriftelijk commentaar te geven op deze opvatting.
Op 6 april 2005 heeft de Belgische Minister van Justitie bevestigd dat het verstekvonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel definitief is geworden. Dit betekent dat het uitleveringsverzoek strekt tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf die aan de opgeëiste persoon is opgelegd. De Hoge Raad overweegt dat, gezien het door Nederland gemaakte voorbehoud bij artikel 7, eerste lid, van de Overeenkomst, de uitlevering ontoelaatbaar moet worden verklaard.
In zijn arrest van 24 mei 2005 heeft de Hoge Raad dan ook besloten om de verzochte uitlevering ontoelaatbaar te verklaren. Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.