ECLI:NL:HR:2005:AT6061
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de bewezenverklaring van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 augustus 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren op Curaçao in 1978, was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor het binnenbrengen van ongeveer 5600 gram cocaïne in Nederland. Het hof had de verdachte veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De verdediging voerde aan dat er ten tijde van de aanbieding van het pakket geen cocaïne aanwezig was, wat door het hof niet werd weerlegd. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de juistheid van het verweer in het midden had gelaten, waardoor de mogelijkheid openbleef dat de cocaïne al in beslag was genomen voordat de verdachte handelingen verrichtte die gericht waren op de aflevering van het pakket. Dit leidde tot de conclusie dat de bewezenverklaring niet naar de eisen van de wet was gemotiveerd.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het eerste tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling van het hoger beroep. De overige middelen van cassatie werden verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van bewijsverweren in strafzaken, vooral in zaken die betrekking hebben op de Opiumwet.