ECLI:NL:HR:2005:AT6061

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03356/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de bewezenverklaring van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 augustus 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren op Curaçao in 1978, was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor het binnenbrengen van ongeveer 5600 gram cocaïne in Nederland. Het hof had de verdachte veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De verdediging voerde aan dat er ten tijde van de aanbieding van het pakket geen cocaïne aanwezig was, wat door het hof niet werd weerlegd. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de juistheid van het verweer in het midden had gelaten, waardoor de mogelijkheid openbleef dat de cocaïne al in beslag was genomen voordat de verdachte handelingen verrichtte die gericht waren op de aflevering van het pakket. Dit leidde tot de conclusie dat de bewezenverklaring niet naar de eisen van de wet was gemotiveerd.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het eerste tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling van het hoger beroep. De overige middelen van cassatie werden verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van bewijsverweren in strafzaken, vooral in zaken die betrekking hebben op de Opiumwet.

Uitspraak

23 augustus 2005
Strafkamer
nr. 03356/04
IV/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 2 april 2004, nummer 21/005664-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Almelo van 14 oktober 2003 - de verdachte ter zake van 1. "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod" en 2. "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met onttrekking aan het verkeer en teruggave van in beslag genomen voorwerpen, een en ander als in het arrest vermeld.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.A. Jansen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen wat betreft het eerste bewezenverklaarde feit en ten aanzien van de strafoplegging, met verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof niet heeft beslist op een ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit gevoerd bewijsverweer.
3.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in of omstreeks de periode van 6 maart 2003 tot en met 2 april 2003 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of te Enschede, opzettelijk en tesamen en in vereniging met een of meer anderen, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in art. 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 5600 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, (immers heeft hij, verdachte, toen daar zich (meermalen) gemeld op het afleveradres [a-straat 1] te [plaats B] zijn oude (woon)adres en (vervolgens) het "niet thuis bericht" opgehaald en vervolgens heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) gebeld naar de Nederlandse Pakket Dienst en in dat telefoongesprek gebruik gemaakt van de naam [betrokkene 1] en van de codes/bijzonderheden van het "niet thuis bericht" en een afspraak gemaakt voor het ophalen van het betreffende pakket, zijnde deze handelingen gericht op het verder vervoer, de aflevering en/of ontvangst van die (5600 gram) cocaïne)."
3.3. De aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 maart 2004 gehechte pleitnotitie van de raadsvrouwe van de verdachte houdt in dat deze aldaar onder meer heeft aangevoerd:
"Uit het dossier blijkt nog dat er ten tijde van de aanbieding geen cocaïne in het pakket zat. Op bladzijde 84 staat gerelateerd: Het pakket waarin de cocaïne had gezeten is vervolgens door de politieambtenaar weer meegenomen."
3.4. Nu het Hof de juistheid van dit met de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet strijdige verweer in het midden heeft gelaten, is de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid opengebleven dat de cocaïne ten tijde van de bewezenverklaarde gedragingen reeds in beslag was genomen en dat het desbetreffende pakket ten tijde van de bewezenverklaarde - op het verdere vervoer, de aflevering en/of de ontvangst van die cocaïne gerichte - handelingen geen cocaïne meer bevatte (vgl. HR 17 maart 1998, NJ 1998, 515). De bewezenverklaring van feit 1 is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.5. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 23 augustus 2005.