13 september 2005
Strafkamer
nr. 03244/04
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 23 januari 2004, nummer 24/001250-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Rechtbank te Assen van 13 november 2002 - de verdachte ter zake van 1. "valsheid in geschrift", 2. "oplichting", 3. "oplichting, meermalen gepleegd", 4 primair "als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon, enig goed aan de boedel onttrekken, meermalen gepleegd" en 5. "oplichting" veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. A.M. Ficq-Kengen en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen ten aanzien van de opgelegde straf, tot verlaging daarvan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van mr. De Boer op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 26 januari 2004 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 17 november 2004 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
3.3. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt erover dat het Hof de gemachtigde raadsman niet de gelegenheid heeft gegeven als laatste het woord te voeren als bedoeld in art. 311, vierde lid, Sv.
4.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is de verdachte aldaar niet verschenen, maar heeft hij zich op de voet van art. 279, eerste lid, in verbinding met art. 415 Sv ter terechtzitting laten verdedigen door een uitdrukkelijk gemachtigde advocaat. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, voorts het volgende in:
"De advocaat-generaal voert het woord en requireert daartoe overeenkomstig zijn uit twee delen bestaande overgelegde requisitoir, welke aan dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud geacht moet worden hier te zijn ingevoegd.
De raadsman voert het woord tot verdediging en pleit daartoe overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota, welke aan dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud geacht moet worden hier te zijn ingevoegd.
De advocaat-generaal ziet af van zijn recht tot repliek.
De advocaat-generaal deelt op vragen van de voorzitter mede:
Met betrekking tot de insolventie van de [A] B.V. deel ik u mede dat ik niet meer informatie heb dan de in het dossier aanwezige brief, waaruit blijkt dat voornoemde [A] failliet is verklaard. Ik weet niet of tegen het vonnis van de rechtbank appel is aangetekend.
De voorzitter deelt mede:
Blijkens het vonnis van de rechtbank te Assen van 26 april 1994 is de [A] B.V. failliet verklaard. Het hof wil evenwel van de advocaat-generaal weten of tegen voornoemd vonnis appel is aangetekend.
Hierop schorst het hof het onderzoek ter terechtzitting, teneinde de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen het bovenstaande te verifiëren.
De voorzitter hervat het onderzoek ter terechtzitting en geeft het woord aan de advocaat-generaal. Deze deelt mede:
Ik heb contact gehad met de civiele griffie van de rechtbank te Assen. Ik heb van voornoemde griffie het schriftelijk bewijs gekregen, dat er geen rechtsmiddel tegen het vonnis van de rechtbank is ingesteld. Ik zal het schriftelijk bewijs in handen van de griffier stellen. (Opmerking griffier: bovenbedoeld schriftelijk stuk is aan het dossier toegevoegd).
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het hof de uitspraak zal plaats vinden ter terechtzitting van 23 januari 2004 te 13.30 uur."
4.3. Blijkens het hiervoor weergegevene heeft de Voorzitter, nadat de raadsman het woord had gevoerd tot verdediging en de Advocaat-Generaal had afgezien van repliek, aan de Advocaat-Generaal gevraagd of tegen het vonnis van de Rechtbank te Assen van 26 april 1994, waarbij de [A] B.V. failliet is verklaard, appèl is aangetekend. Vervolgens heeft de Advocaat-Generaal, na schorsing en hervatting van het onderzoek ter terechtzitting, hierop geantwoord dat er geen rechtsmiddel tegen het vonnis van de Rechtbank is ingesteld en dat hij het schriftelijk bewijs daarvan in handen van de griffier zal stellen, waarna de Voorzitter het onderzoek heeft gesloten.
4.4. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat het Hof aan de raadsman de bevoegdheid heeft onthouden om het laatst te spreken, in aanmerking genomen dat de mededeling van de Advocaat-Generaal slechts een antwoord inhield op een feitelijke vraag van het Hof en de raadsman niet heeft doen blijken daarna nog het woord te willen voeren.
4.5. Het middel kan dus niet tot cassatie leiden.
5. Beoordeling van het derde middel
5.1. Het middel behelst de klacht dat de verdediging niet de gelegenheid heeft gehad kennis te nemen van een na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting, althans na het pleidooi, aan het dossier toegevoegd faxbericht, zodat het bestreden arrest nietig is.
5.2. Het hier bedoelde faxbericht, zo dat al eerst na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting aan het dossier is toegevoegd, betreft - zoals reeds ter terechtzitting aangekondigd - louter een bevestiging van hetgeen mondeling door de Advocaat-Generaal was medegedeeld, zodat niet gezegd kan worden dat aan het dossier informatie is toegevoegd waarop de verdediging niet reeds heeft kunnen reageren.
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
Vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze 22 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 13 september 2005.