ECLI:NL:HR:2005:AT5936
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Beroep op artikel 42 Wetboek van Strafrecht door advocaat in faillissementszaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, een advocaat, was beschuldigd van het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk. De feiten betroffen een periode van 1 januari 1999 tot en met 17 januari 2001, waarin de verdachte samen met een ander geldbedragen had verzwegen voor de curator van zijn mededader, die in staat van faillissement was verklaard. De advocaat stelde dat hij handelde conform de Boekhoudverordening 1998, die hem verplichtte om derdengelden te beheren en onverwijld over te maken naar de rechthebbende. Hij voerde aan dat zijn verplichtingen uit deze verordening in strijd waren met de strafbaarheid volgens artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht, dat strafuitsluiting biedt voor handelingen die ter uitvoering van een wettelijk voorschrift worden verricht.
Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de onrechtmatigheid van zijn handelen, aangezien de mededader niet bevoegd was om over de gelden te beschikken. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de verplichtingen uit de Boekhoudverordening niet in verband stonden met het buiten het faillissement houden van gelden. De Hoge Raad concludeerde dat er geen sprake was van een situatie die onder het bereik van artikel 42 Sr viel, en verwierp het beroep van de verdachte. De uitspraak van het Hof werd daarmee bevestigd, en de verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.