ECLI:NL:HR:2005:AT5933
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in verkeerszaak wegens onbruikbaarheid bloedonderzoek
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, namelijk het rijden onder invloed van cocaïne en/of benzoylecgonine en/of methylecgonine. De Hoge Raad heeft de beslissing van het Hof bevestigd, waarbij het Hof had geoordeeld dat het resultaat van het bloedonderzoek onbruikbaar was voor het bewijs. Dit oordeel was gebaseerd op de vaststelling dat de verdachte niet was gevorderd om mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht en dat de bloedafname binnen een uur na het eerste contact met de opsporingsambtenaar had plaatsgevonden. Het Hof concludeerde dat de regels zoals vastgelegd in de Wegenverkeerswet 1994 en het Besluit alcoholonderzoeken niet correct waren nageleefd, waardoor het bewijs niet kon worden gebruikt.
De Hoge Raad oordeelde dat het middel van cassatie, dat stelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat er geen sprake was van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, berustte op een onjuiste lezing van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de vrijspraak van de verdachte. Dit arrest benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij het afnemen van bloedonderzoeken in verkeerszaken en de gevolgen van het niet naleven van deze regels voor de bewijsvoering.