ECLI:NL:HR:2005:AT5802
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Onttrekking van een minderjarige aan het opzicht van een gezinsvoogdij-instelling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 augustus 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, een vader, was veroordeeld voor het opzettelijk onttrekken van zijn minderjarige zoon aan het opzicht van een gezinsvoogdij-instelling. De feiten van de zaak betroffen de periode van 30 maart 2002 tot en met 24 april 2002, waarin de verdachte zijn zoon, die onder toezicht stond van de Stichting Jeugdbescherming Rotterdam, herhaaldelijk aan het opzicht van de gezinsvoogd onttrok. Ondanks herhaald aandringen van de gezinsvoogd om de jongen terug te brengen naar het tehuis, heeft de verdachte dit nagelaten. De kinderrechter had eerder machtigingen tot uithuisplaatsing verleend, maar de verdachte negeerde deze aanwijzingen.
Het Hof had de verdachte in hoger beroep veroordeeld tot een maand voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad bevestigde dat een ouder, die het gezag over een minderjarig kind uitoefent, dit kind kan onttrekken aan het opzicht van een ander, zelfs als dat opzicht door een gezinsvoogdij-instelling wordt uitgeoefend, indien dit in strijd is met een rechterlijke machtiging. De Hoge Raad concludeerde dat de toepassing van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht in deze context niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de veroordeling van de verdachte, waarmee de uitspraak van het Hof in stand bleef.