ECLI:NL:HR:2005:AT5797
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, geboren in 1940 en wonende te [woonplaats]. De betrokkene had in hoger beroep een verplichting opgelegd gekregen tot betaling van een bedrag van € 933.652,79 aan de Staat, na een eerdere beslissing van de Rechtbank te Amsterdam. De advocaat van de betrokkene, mr. A.A. Franken, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht.
De Hoge Raad oordeelde dat de bestreden uitspraak niet voldeed aan de vereisten van artikel 511g, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, in verbinding met de artikelen 415 en 359, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De uitspraak diende op straffe van nietigheid de inhoud van de bewijsmiddelen te bevatten waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel was ontleend. Het hof had weliswaar verwezen naar een verkort arrest en een financieel rapport, maar had niet duidelijk gemaakt welke bewijsmiddelen relevant waren voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat de zaak opnieuw op het bestaande hoger beroep kan worden berecht en afgedaan. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van transparantie en volledigheid in de motivering van uitspraken in ontnemingszaken.