ECLI:NL:HR:2005:AT5797

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02844/04 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, geboren in 1940 en wonende te [woonplaats]. De betrokkene had in hoger beroep een verplichting opgelegd gekregen tot betaling van een bedrag van € 933.652,79 aan de Staat, na een eerdere beslissing van de Rechtbank te Amsterdam. De advocaat van de betrokkene, mr. A.A. Franken, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht.

De Hoge Raad oordeelde dat de bestreden uitspraak niet voldeed aan de vereisten van artikel 511g, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, in verbinding met de artikelen 415 en 359, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De uitspraak diende op straffe van nietigheid de inhoud van de bewijsmiddelen te bevatten waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel was ontleend. Het hof had weliswaar verwezen naar een verkort arrest en een financieel rapport, maar had niet duidelijk gemaakt welke bewijsmiddelen relevant waren voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat de zaak opnieuw op het bestaande hoger beroep kan worden berecht en afgedaan. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van transparantie en volledigheid in de motivering van uitspraken in ontnemingszaken.

Uitspraak

5 juli 2005
Strafkamer
nr. 02844/04 P
EC/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 september 2004, nummer 23/004250-03, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Rechtbank te Amsterdam van 27 juni 2003 - de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 933.652,79.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het Hof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel strekt ten betoge dat de bestreden uitspraak niet de inhoud van de bewijsmiddelen bevat waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend.
3.2. Ingevolge art. 511g, tweede lid, Sv in verbinding met de art. 415 en art. 359, eerste lid, Sv dient de uitspraak op een vordering als bedoeld in art. 36e Sr op straffe van nietigheid de inhoud te bevatten van de bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend.
3.3. De bestreden uitspraak houdt onder meer in:
"Het hof ontleent de schatting van dit wederrechtelijk verkregen voordeel aan de inhoud van de bewijsmiddelen, te weten:
- het verkorte arrest van dit gerechtshof van 9 november 2000 en de aanvulling daarop van 27 april 2001 en
- het rapport (met de bijlagen R1 t/m R37) met nummer 97062/SFO/041 van 7 mei 2001 met als onderwerp: "voordeelberekening strafrechtelijk financieel onderzoek contra [betrokkene]", op ambtseed opgemaakt door W. Boersma (forensisch) accountant-administratieconsulent, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar BOA, werkzaam bij het Landelijk Rechercheteam van het Korps Landelijke Politiediensten, waarvan de relevante inhoud als hier ingevoegd geldt."
3.4. De bestreden uitspraak voldoet niet aan het hiervoor onder 3.2 genoemde vereiste. Het Hof heeft weliswaar verwezen naar het verkorte arrest van 9 november 2000 en de aanvulling daarop - welke aanvulling 52 bewijsmiddelen bevat - maar het heeft niet aangeduid welke van die bewijsmiddelen het voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel relevant heeft geacht. Voorts is de - door het Hof relevant bevonden - inhoud van het rapport van 7 mei 2001 niet in de bestreden uitspraak noch in eerdergenoemd verkort arrest of in de aanvulling daarop te vinden.
3.5. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 5 juli 2005.