ECLI:NL:HR:2005:AT5772

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03669/04 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Causaal verband tussen vrijheidsberoving en de dood van het slachtoffer in Antilliaanse zaak

In deze zaak, die op 11 oktober 2005 door de Hoge Raad werd behandeld, ging het om een cassatieberoep tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving, die de dood van het slachtoffer ten gevolge had. De feiten vonden plaats op 5 oktober 2002 op Curaçao, waar de verdachte samen met anderen het slachtoffer wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofde en hem in een woning vasthield. Tijdens deze vrijheidsberoving werd het slachtoffer mishandeld en met een vuurwapen bedreigd, wat uiteindelijk leidde tot zijn dood.

De Hoge Raad oordeelde dat er geen voldoende causaal verband kon worden vastgesteld tussen de vrijheidsberoving en de dood van het slachtoffer. De rechtbank had geoordeeld dat de verdachte had moeten voorzien dat de vrijheidsberoving zou eindigen met de dood van het slachtoffer, maar de Hoge Raad vond deze redenering niet overtuigend. De gebezigde bewijsmiddelen gaven geen uitsluitsel over de vraag of de vrijheidsberoving daadwerkelijk had bijgedragen aan de dood van het slachtoffer. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijk causaal verband in strafzaken, vooral wanneer het gaat om ernstige beschuldigingen zoals vrijheidsberoving met dodelijke afloop. De beslissing van de Hoge Raad toont aan dat de rechterlijke macht zorgvuldig moet omgaan met de bewijsvoering en de toerekening van gevolgen aan de daden van de verdachte.

Uitspraak

11 oktober 2005
Strafkamer
nr. 03669/04 A
SG/DAT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 21 september 2004, nummer H 109/2004, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1980, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in Het Huis van Bewaring op Curaçao.
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - behoudens bewijsmiddel 3 - bevestigd een vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg, zittingsplaats Curaçao, van 24 maart 2004, waarbij de verdachte ter zake van "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, de dood tengevolge hebbende" is veroordeeld tot zeven jaren gevangenisstraf.
1.2. De door het Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba gebezigde bewijsmiddelen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis voorzover inhoudende de beslissingen ten aanzien van de tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid en de strafoplegging en tot terugwijzing van de strafzaak naar het Gemeenschappelijk Hof van justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt erover dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Het middel heeft het oog op de bewezenverklaarde omstandigheid dat het feit de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft gehad.
3.2. Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 5 oktober 2002 op het eiland Curaçao tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, hebbende hij verdachte, toen en daar tezamen met zijn mededaders opzettelijk voornoemde [slachtoffer] wederrechtelijk meegevoerd naar een woning te [plaats] en vastgehouden in die woning en geslagen en geschopt aan handen en voeten vastgebonden en met een vuurwapen althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bedreigd en vervolgens weggevoerd in de kofferbak van een auto, welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad."
3.3. De tenlastelegging is toegesneden op art. 295 Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
Die bepaling luidt voorzover van belang:
"Hij die opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid berooft of beroofd houdt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren en zes maanden.
(...)
Indien het feit den dood ten gevolge heeft, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren.
(...)."
3.4. Het Hof heeft in een nadere bewijsoverweging het volgende overwogen:
"Ter nadere motivering van de bewezenverklaring merkt het Hof nog het volgende op. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat voor verdachte voorzienbaar was dat de door hem medegepleegde wederrechtelijke vrijheidsberoving zou eindigen met de dood van het slachtoffer, [slachtoffer]. Om die reden is bewezen verklaard dat het tenlastegelegde feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad. Het Hof baseert zich hierbij in het bijzonder op het onderling verband tussen de volgende feiten:
- tijdens de, aan de dood van het slachtoffer voorafgaande, mishandeling van het slachtoffer was reeds, in aanwezigheid van verdachte, door medeverdachte [medeverdachte 1] een geladen revolver in de mond van het slachtoffer geplaatst;
- medeverdachte [medeverdachte 2] zei toen dat [medeverdachte 1] het slachtoffer toch niet in de woning kon doodschieten;
- daarop is het slachtoffer aan handen en voeten geboeid en, mede door verdachte, in de kofferbak van een auto gelegd, waarna [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] met die auto vertrokken."
3.5. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat tussen de ten laste van de verdachte en zijn mededaders bewezenverklaarde vrijheidsberoving en de dood van het slachtoffer een zodanig verband heeft bestaan dat de dood redelijkerwijs als gevolg van die vrijheidsberoving aan de verdachte kan worden toegerekend. Anders dan het Hof kennelijk heeft geoordeeld, is daartoe de omstandigheid dat voor de verdachte voorzienbaar was dat de vrijheidsberoving zou eindigen met de dood van het slachtoffer, niet beslissend. Daarbij verdient nog opmerking dat de feiten waarop het Hof zijn oordeel omtrent die voorzienbaarheid heeft gebaseerd geen uitsluitsel geven over de vraag of en in hoeverre de vrijheidsberoving als zodanig heeft bijgedragen aan de dood van het slachtoffer.
3.6. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 11 oktober 2005.