ECLI:NL:HR:2005:AT5573

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R04/076HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over omgangsregeling tussen vader en zoon na afwijzing door rechtbank

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een omgangsregeling tussen een vader en zijn zoon. De vader, verzoeker in cassatie, had eerder bij de rechtbank te Dordrecht een verzoek ingediend om een omgangsregeling vast te stellen met zijn zoon, geboren op [geboortedatum] 1999. De rechtbank had dit verzoek op 9 januari 2002 afgewezen, waarop de vader in hoger beroep ging bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. De vrouw, de moeder van het kind, had incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het gerechtshof bepaalde bij tussenbeschikking op 16 oktober 2002 dat er drie proefcontacten tussen de vader en de zoon zouden plaatsvinden, begeleid door de raad voor de kinderbescherming. In de eindbeschikking van 10 maart 2004 heeft het hof de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en een omgangsregeling vastgesteld. Deze regeling hield in dat de vader gedurende een periode van drie maanden contact met de zoon zou hebben via het PRO-project in het omgangshuis te Rotterdam-Hoogvliet, en dat hij daarna gerechtigd zou zijn om de zoon bij zich te hebben op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur.

De moeder heeft tegen deze beschikking cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten van de moeder in de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de moeder verworpen, waarmee de beschikking van het hof in stand bleef.

Uitspraak

9 september 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/076HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.A. Kaarls.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 13 april 2000 ter griffie van de rechtbank te Dordrecht ingekomen verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die rechtbank en verzocht een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en de uit een relatie van de man met verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] geboren kind [de zoon], hierna te noemen: [de zoon].
De vrouw heeft het verzoek bestreden.
Na verschillende mondelinge behandelingen en nadat de raad voor de kinderbescherming te Dordrecht de rechtbank had laten weten geen rapport en advies over de proefcontacten te hebben kunnen uitbrengen, heeft de rechtbank bij beschikking van 9 januari 2002 het verzoek van de man afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij tussenbeschikking van 16 oktober 2002 heeft het hof bepaald dat er met tussenpozen van twee weken drie proefcontacten tussen de man en [de zoon] zullen plaatsvinden onder begeleiding van de raad voor de kinderbescherming, de behandeling van de zaak pro forma aangehouden en de raad voor de kinderbescherming om rapport over het verloop van de proefcontacten en advies omtrent de definitieve omgangsregeling verzocht.
Bij eindbeschikking van 10 maart 2004 heeft het hof in het principale en in het incidentele hoger beroep de bestreden beschikking vernietigd en, opnieuw beschikkende, een omgangsregeling tussen de man en [de zoon] bepaald, inhoudende dat:
- de man voor een periode van drie maanden contact met [de zoon] zal hebben via het PRO-project in het omgangshuis te Rotterdam-Hoogvliet, gedurende eenmaal per twee weken, in overleg met en op aanwijzing van voormeld omgangshuis in te vullen;
- de man - na afloop van voormelde periode - gerechtigd is [de zoon] bij zich te hebben gedurende eenmaal per twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur, en
- het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.
Beide beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikkingen van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest en het aanvullend cassatierekest zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, A.M.J. van Buchem-Spapens en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 9 september 2005.