ECLI:NL:HR:2005:AT5554

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R04/037HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake de bevoegdheid van de directeur van een vennootschap naar Nederlands-Antilliaans recht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de naamloze vennootschap ERTCC (CARIBBEAN) N.V., gevestigd op Curaçao, en een verweerster, eveneens gevestigd op de Nederlandse Antillen. ERTCC was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, die een vordering van de verweerster had toegewezen. De verweerster had ERTCC aangesproken op een managementovereenkomst die was gesloten op 8 juni 2001, waarin ERTCC als manager werd aangesteld tegen een vergoeding van NAF 25.000,-- per maand, met een extra vergoeding voor uren die boven de 62,5 per maand uitkwamen.

De Hoge Raad oordeelde dat de verweerster niet gebonden was aan de bepalingen van de managementovereenkomst die een hogere vergoeding dan NAF 25.000,-- per maand inhielden, omdat de statuten van de verweerster bepaalden dat de bezoldiging van de directeuren door de algemene vergadering van aandeelhouders moest worden vastgesteld. De Hoge Raad verwierp het beroep van ERTCC en bevestigde de uitspraak van het hof, dat had geoordeeld dat de managementovereenkomst niet steunde op een geldig besluit van de algemene vergadering.

De uitspraak benadrukt het belang van de statutaire bepalingen en de bevoegdheden van de directeuren binnen vennootschappen naar Nederlands-Antilliaans recht. De Hoge Raad heeft ERTCC ook veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster zijn begroot op € 2.631,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

23 september 2005
Eerste Kamer
Nr. R04/037HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de naamloze vennootschap naar Nederlands-Antilliaans recht ERTCC (CARIBBEAN) N.V.,
gevestigd op Curaçao, Nederlandse Antillen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd op [eiland], Nederlandse Antillen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P. van Schilfgaarde.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 14 mei 2002 ter griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, hierna: het gerecht, ingekomen verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - zich gewend tot dat gerecht en verzocht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, verzoekster tot cassatie - verder te noemen: ERTCC - te veroordelen om aan [verweerster] te betalen een bedrag van NAF. 199.808,80, vermeerderd met NAF. 10.000,-- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten en met de wettelijke rente over beide bedragen vanaf 26 februari 2002 tot aan de dag der voldoening.
ERTCC heeft de vordering bestreden.
Het gerecht heeft bij vonnis van 17 februari 2003 de vordering afgewezen en [verweerster] in de kosten van de procedure aan de zijde van ERTCC veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Daarbij heeft zij haar eis gewijzigd en primair verzocht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, haar vordering in eerste aanleg toe te wijzen en subsidiair ERTCC op straffe van een dwangsom te gebieden om binnen twee weken na het te wijzen vonnis een urenspecificatie van de door haar voor [verweerster] verrichte werkzaamheden aan [verweerster] te verstrekken.
Bij vonnis van 9 december 2003 heeft het hof het bestreden vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, ERTCC veroordeeld om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan [verweerster] te betalen een bedrag van NaF. 193.120,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2002 tot aan de dag van de voldoening, het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, het meer of anders gevorderde afgewezen en ERTCC in de kosten van het geding in beide instanties veroordeeld.
Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het hof heeft ERTCC beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 7 mei 2001 is de algemene vergadering van aandeelhouders van [verweerster] bijeen geweest. Daar vertegenwoordigd waren de aandelen van de grootste aandeelhouder [betrokkene 1] en van de aandeelhouder [betrokkene 2]. [Betrokkene 1] werd ter vergadering vertegenwoordigd door haar adviseur [betrokkene 3] terwijl [betrokkene 2] als aandeelhouder werd vertegenwoordigd door [betrokkene 4]. [Betrokkene 2] zelf was ook aanwezig en wel in zijn hoedanigheid van directeur van [verweerster].
(ii) In de statuten van [verweerster], zoals deze destijds luidden, is bepaald dat de bezoldiging van onder meer directeuren van de vennootschap wordt vastgesteld door de algemene vergadering.
(iii) In de genoemde vergadering van 7 mei 2001 is besloten dat ERTCC, een vennootschap van [betrokkene 3], voor de duur van één jaar tot directeur van [verweerster] werd benoemd. Uit de notulen van deze vergadering blijkt dat het daartoe strekkende en door de vergadering aanvaarde voorstel van [betrokkene 3] tevens inhield dat deze zijn werkzaamheden parttime zou verrichten en daarvoor NAF 25.000,-- per maand zou declareren. Daarbij heeft [betrokkene 3] te kennen gegeven weliswaar parttime ter beschikking van de vennootschap te staan, maar dat in de bezoldiging van NAF 25.000,-- het opstellen van een plan van aanpak begrepen was.
(iv) Op 8 juni 2001 is tussen [verweerster], vertegenwoordigd door haar directeur [betrokkene 2], en ERTCC, vertegenwoordigd door [betrokkene 3], een 'managementovereenkomst' gesloten die onder meer bepaalt dat ERTCC met ingang van 8 mei 2001 als manager zou optreden tegen een
"monthly fee of Naf. 25.000,-- excluding 5% O.B. for the first 62,5 hours worked (...). Hours worked in excess of 62,5 hours will be billed separately at the rate of ANG. 400,-- per hour."
(v) ERTCC heeft op 14 januari 2002 ontslag genomen als directeur van [verweerster]. [verweerster] heeft in totaal NAF 393.120,-- ter zake van 'management fee' aan ERTCC betaald.
3.2 [Verweerster] vordert het onder 1 genoemde bedrag van NAF 199.808,80 als onverschuldigd betaald terug. Zij voert daartoe aan dat [betrokkene 2], als directeur van [verweerster], niet bevoegd was namens haar de in 3.1 onder (iv) bedoelde overeenkomst te sluiten, voor zover ERTCC daarmee recht kreeg op een hogere vergoeding dan NAF 25.000,-- per maand, aangezien de statuten van [verweerster] de bevoegdheid tot het vaststellen van de vergoeding van directeuren bij uitsluiting aan de algemene vergadering van aandeelhouders toekennen en het ter vergadering van 7 mei 2001 genomen besluit niet spreekt van een vergoeding van meer dan NAF 25.000,--, zodat [verweerster] aan de overeenkomst van 8 juni 2001 niet is gebonden. Het gerecht heeft de vordering afgewezen, doch het hof heeft haar alsnog toegewezen. Het heeft daartoe overwogen dat het ter algemene vergadering genomen besluit inhield dat [betrokkene 3] werkzaamheden ten behoeve van het management van [verweerster] zou verrichten voor een bedrag van ten hoogste NAF 25.000,-- per maand. Het oordeelde dat, voor zover de managementovereenkomst inhoudt dat voor gewerkte uren die het aantal van 62,5 per maand te boven zouden gaan, NAF 400,-- zou worden gedeclareerd, die bepaling en de daaruit voortvloeiende bezoldiging daarom niet steunt op het besluit van de algemene vergadering en ERTCC deswege geen aanspraak op betaling van die uren kan maken (rov. 4.3).
3.3.1Onderdeel 1 bestrijdt met een in vijf klachten uitgewerkte hoofdklacht 's hofs in rov. 4.3 neergelegde oordeel met het betoog dat de (enkele) omstandigheid dat de desbetreffende bepaling van het managementscontract en de daaruit voortvloeiende bezoldiging niet steunen op een besluit van de algemene vergadering niet meebrengt dat [verweerster] jegens ERTCC niet aan die bepaling gebonden is. Onderdeel 1.2 houdt in dat het hof heeft miskend dat een beperking van de bevoegdheid van de directeur met externe werking krachtens art. 103 WvK-NA slechts bij of krachtens de akte van oprichting en niet bij besluit van de algemene vergadering mogelijk is. Onderdeel 1.4 klaagt dat, indien het hof heeft aangenomen dat uit art. 112 WvK-NA een (wettelijke) beperking van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur met externe werking voortvloeit, het hof van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan.
3.3.2 Het onderhavige geschil wordt beheerst door het Wetboek van Koophandel van de Nederlandse Antillen, zoals dat gegolden heeft tot de invoering van Boek 2 van het nieuwe BWNA per 1 maart 2004. Voor zover thans van belang, bepaalt art. 103 WvK-NA dat, behoudens beperkingen bij de akte van oprichting, het bestuur belast is met het besturen van de zaken der vennootschap en art. 112 dat, voor zover bij de akte van oprichting niet anders is bepaald, de algemene vergadering de bezoldiging van bestuurders vaststelt. Naar het destijds geldende Nederlands-Antilliaans recht behelst art. 112 een beperking van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur, waaraan externe werking toekomt, zoals ook gold voor de overeenkomstige bepaling in het Nederlandse WvK voordat dit wetboek, in 1971, werd aangepast aan de Europese regelgeving.
3.3.3 Nu ten processe vaststaat dat de statuten van [verweerster] op dit stuk hetzelfde bepalen als art. 112 WvK-NA, brengt het in 3.3.2 overwogene mee dat de bevoegdheidsbeperking van het bestuur van [verweerster], gelegen in het bepaalde in art. 112 en het ter vergadering van 7 mei 2001 genomen besluit, kan worden ingeroepen jegens ERTCC. Daarop stuiten de klachten van de onderdelen 1.2 en 1.4 af.
3.3.4 De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt ERTCC in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 2.631,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop, E.J. Numann en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 23 september 2005.