ECLI:NL:HR:2005:AT5542

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/198HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de statutaire bepalingen van een telersvereniging in het licht van mededingingsrecht

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure waarbij telers, die lid zijn van de coöperatie VTN, hun lidmaatschap met onmiddellijke ingang hebben opgezegd. VTN heeft deze opzegging aanvaard, maar heeft vervolgens boetes opgelegd aan de telers omdat zij hun producten niet meer via VTN verkochten. De telers hebben de rechtbank verzocht om te verklaren dat hun lidmaatschap met onmiddellijke ingang is geëindigd en dat de statutaire bepalingen van VTN in strijd zijn met het mededingingsrecht, specifiek artikel 81 EG en de Mediawet. De rechtbank heeft de vorderingen van de telers afgewezen, en het gerechtshof heeft deze beslissing in hoger beroep bekrachtigd.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de statutaire bepalingen van VTN niet in strijd zijn met het mededingingsrecht. De Hoge Raad oordeelt dat de bepalingen van VTN gerechtvaardigd zijn en niet leiden tot een verboden beperking van de mededinging. De statuten van VTN zijn ontworpen om de belangen van de leden te behartigen en de continuïteit van de coöperatie te waarborgen. De opzegtermijn van meer dan negen maanden is in dit geval niet onredelijk en de statutaire verplichtingen zijn noodzakelijk voor de goede werking van de coöperatie.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van de telers en legt hen de kosten van het geding op. Dit arrest bevestigt de noodzaak van een evenwicht tussen de belangen van coöperaties en de mededingingsregels, waarbij de rechter de statutaire bepalingen moet toetsen aan de noodzakelijkheid en evenredigheid in het kader van de mededingingswetgeving.

Uitspraak

14 oktober 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/198HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiseres 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Eiseres 2] en haar vennoten:
a. [eiser 2a],
b. [eiseres 2b],
gevestigd c.q. wonende te [plaats],
3. [Eiseres 3],
gevestigd te [vestigingsplaats],
4. [Eiseres 4] en haar vennoten,
a. [eiser 4a],
b. [eiser 4b],
gevestigd c.q. wonende te [plaats],
5. [Eiseres 5] en haar vennoten,
a. [eiser 5a],
b. [eiser 5b],
gevestigd c.q. wonende te [plaats],
6. [Eiseres 6] en haar vennoten,
a. [eiser 6a],
b. [eiser 6b],
c. [eiser 6c],
gevestigd c.q. wonende te [plaats],
7. [Eiseres 7] en haar vennoten,
a. [eiser 7a],
b. [eiseres 7b],
gevestigd c.q. wonende te [plaats],
8. [Eiseres 8],
gevestigd te [vestigingsplaats],
en haar vennoten,
a. [eiser 8a],
b. [eiser 8b],
c. [eiser 8c],
allen wonende te [woonplaats],
9. [Eiser 9],
wonende te [woonplaats],
alsmede:
10. [Eiseres 10] en haar vennoten,
a. [eiser 10a],
b. [eiseres 10b],
gevestigd c.q. wonende te [plaats],
11. [Eiser 11],
wonende te [woonplaats],
12. [Eiser 12],
wonende te [woonplaats],
13. [Eiseres 13] en haar vennoten,
a. [eiseres 13a],
b. [eiseres 13b],
gevestigd c.q. wonende te [plaats],
14. [Eiseres 14] en haar maten,
a. [eiser 14a],
b. [eiseres 14b],
gevestigd resp. wonende te [plaats],
15. [Eiser 15],
wonende te [plaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
DE COÖPERATIE VOEDINGSTUINBOUW NEDERLAND U.A.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eisers tot cassatie sub 1 tot en met 9 hebben onder rolnummer 97/3918 en eisers tot cassatie sub 10 tot en met 15 onder rolnummer 97/3919 - tezamen verder te noemen: de telers - bij twee afzonderlijke exploten van 2 oktober 1997 verweerster in cassatie - verder te noemen: VTN - voor de rechtbank te 's-Gravenhage gedagvaard en gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht te verklaren dat het Reglement van de commissie van de beroep van de coöperatie Verenigde Tuinbouwveiling Nederland U.A. (VTN) nietig is;
b. het Reglement van de commissie van de beroep van de coöperatie Verenigde Tuinbouwveiling Nederland U.A. (VTN) te vernietigen;
c. voor recht te verklaren dat de respectievelijke lidmaatschappen van de telers bij VTN geëindigd zijn op de in het lichaam van deze dagvaarding omschreven data;
d. VTN te gebieden de reeds aan de in de dagvaarding genoemde telers opgelegde boetes in te trekken en geen nieuwe boetes meer aan hen op te leggen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 5.000,-- per teler en per dag dat VTN in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen.
VTN heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij twee afzonderlijke vonnissen van 3 maart 1999 de vorderingen afgewezen.
Tegen deze twee vonnissen van 3 maart 1999 hebben de telers bij twee afzonderlijke appeldagvaardingen van 5 maart 1999 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof heeft deze twee appellen gevoegd behandeld en in een arrest uitspraak gedaan.
Bij arrest van 18 maart 2004 heeft het hof de bestreden vonnissen bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben de telers beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
VTN heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor VTN mede door mr. D. Stoutjesdijk, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P.J. Wattel strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) VTN is een coöperatie van tuinbouwondernemers in Nederland. Doel van VTN is, blijkens art. 3 lid 2 van haar statuten:
"a. (...) te voorzien in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden door het behartigen van de belangen van haar leden inzake het tot waarde brengen van de door hen geteelde groenten, fruit, paddestoelen en overige tuinbouwproducten, krachtens overeenkomsten, anders dan van verzekering, met haar leden gesloten in het bedrijf dat zij te dien einde te hunnen behoeve uitoefent of doet uitoefenen.
b. De coöperatie heeft voorts ten doel:
- te verzekeren dat de productie wordt gepland en aan de vraag wordt aangepast, met name wat omvang en kwaliteit betreft;
- de concentratie van het aanbod en het in de handel brengen van de producten van de leden te bevorderen;
- de productkosten te drukken en de product-prijzen te reguleren;
- (...)"
De gezamenlijke verkoop van de tuinbouwproducten die door de leden van VTN worden geproduceerd, geschiedt door tussenkomst van de besloten vennootschap The Greenery International B.V. (hierna: The Greenery). VTN houdt alle aandelen in The Greenery.
(ii) Art. 14 lid 1 van de statuten van VTN bepaalt:
"Ieder lid is verplicht zijn volledige betrokken productie door dan wel met inschakeling van de coöperatie (daaronder begrepen een dochtermaatschappij of een groepsmaatschappij) te doen verkopen. (...)"
Art. 16 lid 4 van die statuten bepaalt omtrent de opzegging van het lidmaatschap van de coöperatie:
"Opzegging door het lid kan te allen tijde plaatsvinden; geschiedt de opzegging echter eerder dan zeven maanden voor het einde van het lopende boekjaar dan eindigt het lidmaatschap aan het eind van het lopende boekjaar; geschiedt de opzegging op een later tijdstip van het boekjaar dan eindigt het lidmaatschap aan het eind van het volgende boekjaar."
Art. 12 lid 1 van de statuten betreft de financiering van de coöperatie:
"De ter bereiking van het doel van de coöperatie benodigde gelden kunnen mede worden verkregen door:
a. (...)
b. (...)
c. het heffen van een uittreegeld van uittredende leden;
d. (...)
e. (...)
f. (...)
g. het heffen van een effectief te betalen bijdrage van de leden in de vorm van een percentage van de bruto-opbrengst van de daadwerkelijk op de markt afgezette hoeveelheden groenten en fruit en paddestoelen. (...)
Het bestuur van VTN is blijkens art. 13, lid 2, van de statuten bevoegd:
"(...) aan een lid dat in strijd handelt met de in het vorige lid bedoelde bepalingen (de statuten en andere besluiten van de coöperatie), een onmiddellijk opeisbare boete op te leggen van ten hoogste vijftig duizend gulden (NLG 50.000,--) voor elke overtreding. (...) Het opleggen van de boete laat onverlet de aanspraken van de coöperatie op volledige vergoeding van door haar geleden schade."
(iii) De telers zijn groentetelers en waren lid van VTN. Zij hebben in het voorjaar van 1997 hun lidmaatschap van VTN met onmiddellijke ingang opgezegd. VTN heeft die opzegging op grond van art. 16 van de statuten aanvaard met ingang van 31 december 1997.
(iv) De telers hebben vanaf de datum van opzegging van hun lidmaatschap van VTN hun tuinbouwproducten niet langer via The Greenery verkocht en derhalve niet langer voldaan aan de exclusieve leveringsverplichting als bedoeld in art. 14 van de statuten. Het bestuur van VTN heeft sommige van de telers daarop een boete opgelegd en andere telers aangezegd dat aan hen een boete zou worden opgelegd.
3.2 In dit geding hebben de telers de hiervoor in 1 weergegeven vorderingen ingesteld. Samengevat weergegeven komen deze erop neer dat zij een verklaring voor recht eisen dat hun lidmaatschap van VTN door de voormelde opzegging met onmiddellijke ingang is geëindigd, en dat het hiervoor in 3.1 aangehaalde stelsel van bepalingen in strijd is met art. 81 EG, althans met art. 6 en/of 24 Mw. VTN heeft verweer gevoerd.
De rechtbank heeft de verlangde verklaringen voor recht geweigerd. In hoger beroep heeft het hof dit vonnis bekrachtigd.
3.3 Bij de beoordeling van de tegen het bestreden arrest aangevoerde middelen wordt het volgende vooropgesteld. Art. 81 lid 1 EG verbiedt niet elke mededingingsbeperking, maar alleen die welke onverenigbaar is met de doelstellingen van de EG. Met name ten aanzien van onder meer telersverenigingen (zoals VTN) geldt de regeling van (thans) art. 81 EG niet onverkort (verordening (EG) 26 van de Raad van 4 april 1962, Pb B030, blz. 99, 1962/04/20). Het bestaan van telers-verenigingen behoort immers blijkens de considerans van de verordening (EG) 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 (Pb L 297 van 21 november 1996, blz. 1) tot de hoofdpijlers van de gemeenschappelijke marktordening. De gemeenschapswetgever acht het daarom vanuit economisch oogpunt noodzakelijk het aanbod zoveel mogelijk via de telersverenigingen te bundelen teneinde door schaalvergroting de vermarkting van de producten van de individuele telers efficiënter te laten verlopen en de positie van de individuele telers op de markt te verbeteren. Een erkende telersvereniging kan ingevolge deze verordening in aanmerking komen voor communautaire financiële steun. Onder telersvereniging in de zin van deze verordening wordt krachtens art. 11 lid 1, aanhef en onder c.3, verstaan een rechtspersoon waarvan de statuten de aangesloten telers in het bijzonder ertoe verplichten hun volledige productie via de telersvereniging te verkopen. Ingevolge art. 11 lid 1, aanhef en onder d.2 en 4, van de verordening dienen de statuten van deze verenigingen bepalingen te bevatten betreffende het aan de leden opleggen van financiële bijdragen voor de financiering van de telersvereniging en aangaande sancties bij overtreding van de statutaire bepalingen, met name bij niet-betaling van de financiële bijdragen, of van de door de telersvereniging vastgestelde regels.
Voorts wordt in art. 8 van de verordening (EG) 412/97 van de Commissie van 3 maart 1997 (Pb 1997, L 062, blz. 16) tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad, kort gezegd, onder meer bepaald dat de opzegging van het lidmaatschap uiterlijk op 31 mei schriftelijk aan de vereniging moet worden meegedeeld en dan op 1 januari van het daaropvolgende jaar van kracht wordt. In de statuten van de telersvereniging mag in een langere opzegtermijn worden voorzien.
3.4 Mede tegen deze achtergrond heeft het HvJEG in zijn uitspraak van 12 december 1995, zaak C-399/93, Jurispr. 1995, blz. I-4515, kort gezegd geoordeeld dat de strekking van de coöperatieve rechtsvorm van een ondernemingsorganisatie op zichzelf niet mededingingsbeperkend is. De statutaire bepalingen die de verhouding tussen de vereniging en de leden regelen, met name die betreffende de beëindiging van de contractband, zijn echter niet automatisch onttrokken aan het verbod van (thans) art. 81 lid 1 van het Verdrag. Om buiten de werkingssfeer van dat die bepaling te blijven mogen de beperkingen die de statuten van coöperatieve verenigingen aan de leden opleggen teneinde hun trouw te garanderen, niet verder gaan dan noodzakelijk is om de goede werking van de coöperatie veilig te stellen en in het bijzonder om haar te verzekeren van een voldoende brede commerciële basis en van een zekere duurzaamheid in het lidmaatschap van haar leden. Bovendien mogen de gevolgen van de beperkingen die de statuten de leden opleggen om hun trouw te garanderen, niet verder gaan dan noodzakelijk is voor de continuïteit en de goede werking van de coöperatie. Daarom kan een combinatie van bedingen als een exclusieve leveringsverplichting en de verplichting tot betaling van een buitensporig uittreegeld, waardoor de leden gedurende lange tijd aan de coöperatie worden gebonden en hun aldus de mogelijkheid wordt ontnomen om zich tot concurrenten te wenden, een verboden beperking van de mededinging tot gevolg hebben, aldus nog steeds het samengevat weergegeven oordeel van het HvJEG.
3.5 Bij de uitleg van de artikelen 6 en 24 Mw. moet in beginsel zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij de uitleg van art. 81 EG; daarom heeft bij die uitleg van die bepalingen hetzelfde te gelden als door het HvJEG in zijn voormelde uitspraak overwogen.
3.6 De onderdelen a en b van het middel I klagen over het oordeel van het hof dat doel en strekking van VTN's statutaire bepalingen niet in strijd zijn met art. 81 lid 1 EG omdat die bepalingen gerechtvaardigd zijn wanneer wordt getoetst aan de noodzakelijkheids- en evenredigheidstest die het HvJEG voor landbouwcoöperaties hanteert in zijn hiervoor in 3.4 samengevat weergegeven arrest.
Voor zover deze klachten opkomen tegen het oordeel van het hof dat ook de gemeenschapswetgever een veil- of leveringsplicht voor leden van een coöperatie als VTN en een opzegtermijn als waarvan hier sprake is, verenigbaar acht met art. 81 lid 1 EG, kunnen zij geen doel treffen. Het oordeel van het hof dat - kort gezegd - de hiervoor in 3.1 onder (ii) aangehaalde statutaire bepalingen dienaangaande geen verboden beperking van de mededinging tot gevolg hebben, getuigt immers in het licht van de hiervoor in 3.3 kort weergegeven verordeningen en het arrest van het HvJEG niet van een onjuiste rechtsopvatting, ook niet als deze bepalingen in onderling verband worden bezien. Dit oordeel is ook niet onbegrijpelijk, mede aanmerking genomen dat de opzegtermijn in dit concrete geval iets meer dan negen maanden heeft bedragen.
3.7 De overige in de onderdelen a en b van middel I aangevoerde klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu deze klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.8 De onderdelen I.c en d van het middel klagen dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat de statutaire bepalingen het intracommunautaire handelsverkeer ongunstig beïnvloeden en dat de versnip-pering van de relevante markt een eventuele ongunstige beïnvloeding rechtvaardigt.
Ook deze onderdelen zijn ongegrond. Een overeenkomst als hier bedoeld komt pas in strijd met art. 81 EG indien de verwerkelijking van de doelstellingen van de gemeenschappelijke markt daardoor (potentieel) wordt geschaad (HvJEG 13 juli 1966, gevoegde zaken 56/64 en 58/64, Jurispr. 1966, blz. 450). In het bestreden arrest ligt als oordeel van het hof besloten dat door de onderhavige overeenkomst de doelstellingen van de gemeenschappelijke markt niet (zelfs niet potentieel) worden geschaad, maar juist bevorderd. Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen, getuigt dit oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting; het is evenmin onbegrijpelijk.
3.9 De onderdelen I.e en f klagen achtereenvolgens over het passeren van een bewijsaanbod en over het feit dat het hof de voorgenomen afwijzing van de vordering niet eerst aan de commissie heeft voorgelegd zonder dit oordeel te motiveren. Middel II bestrijdt het oordeel dat de telers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat VTN een machtspositie zou hebben op de relevante markt. Het betoogt voorts dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat, indien VTN al een zodanige machtspositie zou hebben, de telers niet aannemelijk hebben gemaakt dat VTN daarvan misbruik in de zin van art. 82 EG heeft gemaakt. Het klaagt ten slotte over het passeren van een bewijsaanbod.
Al deze klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu deze klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.10 Middel III faalt op grond van hetgeen hiervoor in 3.5 is verwogen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt De telers in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van VTN begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, W.A.M. van Schendel en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 14 oktober 2005.