ECLI:NL:HR:2005:AT5240

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00314/05 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest inzake verzekeringsplicht kentekenhouder motorrijtuig

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 mei 2005 uitspraak gedaan over een herzieningsaanvraag van een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De aanvrager was veroordeeld tot een geldboete van € 346,- voor het niet sluiten en in stand houden van een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) voor een motorrijtuig waarvoor hij een kenteken had. De aanvrager stelde dat hij het motorrijtuig op 12 juli 2002 had verkocht en sindsdien niet meer als houder van het voertuig kon worden aangemerkt, waardoor hij niet meer verzekeringsplichtig zou zijn.

De Hoge Raad oordeelde dat de kentekenhouder verzekeringsplichtig blijft zolang het kenteken voor het motorrijtuig aan hem is opgegeven en de geldigheid van het kentekenbewijs niet is geschorst. De enkele verkoop van het motorrijtuig beëindigt de verzekeringsplicht niet. De beschikking van de Belastingdienst, waarin werd gesteld dat de aanvrager niet meer als houder van het motorrijtuig werd aangemerkt, was niet voldoende om aan te nemen dat hij op het moment van de overtreding geen kentekenhouder meer was. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage tot herziening ongegrond was en wees deze af.

Uitspraak

10 mei 2005
Strafkamer
nr. 00314/05 H
ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 11 mei 2004, nummer 20/000394-04, ingediend door:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Gerechtshof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter te Maastricht - de aanvrager ter zake van "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden", gepleegd op 21 augustus 2002, veroordeeld tot een geldboete van € 346,-, subsidiair zes dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage is als omstandigheid aangevoerd dat de aanvrager het motorrijtuig met het kenteken [AA-00-AA] op 12 juli 2002 heeft verkocht en sedertdien niet meer in zijn bezit heeft en dat hem bij brief van de Inspecteur der Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting van 1 november 2004 is medegedeeld dat hij met ingang van 12 juli 2002 niet meer als houder van het motorrijtuig met het kenteken [AA-00-AA] wordt aangemerkt, zodat, naar aanvrager kennelijk bedoelt te stellen, hij met ingang van diezelfde datum voor bedoeld motorrijtuig niet verzekeringsplichtig was.
3.3. Die omstandigheid kan echter niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld. Immers, ingevolge art. 2, eerste lid, WAM is de kentekenhouder verzekeringsplichtig zolang aan hem een kenteken voor een motorrijtuig is opgegeven en de geldigheid van het kentekenbewijs niet op aanvraag van hem door de Dienst Wegverkeer is geschorst overeenkomstig art. 67, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 (vgl. HR 27 maart 2001, NJ 2001, 380). De enkele omstandigheid dat het motorrijtuig is verkocht, doet de verzekeringsplicht dan ook niet eindigen.
3.4. Tot een ander oordeel dwingt evenmin de overgelegde beschikking van de Inspecteur der Belastindienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting van 1 november 2004, inhoudende dat de aanvrager met ingang van 12 juli 2002 niet meer wordt aangemerkt als houder van het desbetreffende motorrijtuig, waarmee klaarblijkelijk slechts is beoogd tot uitdrukking te brengen dat hij niet meer wordt aangemerkt als houder in de zin van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (verder: WMB). Aangezien het houderschap in de zin van de WMB niet in alle gevallen samenvalt met het kentekenhouderschap in de zin van de WAM, is met die enkele beslissing immers niet gezegd dat hij ten tijde van het bewezenverklaarde feit tevens geen kentekenhouder in de zin van de WAM meer was en derhalve geen verzekeringsplicht meer had. Waarom hij niettemin toch niet op 21 augustus 2002 als kentekenhouder kon worden aangemerkt, heeft de aanvrager niet verder onderbouwd (vgl. HR 12 februari 2002, LJN AD9219).
3.5. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 10 mei 2005.
Mr. De Hullu is buiten staat dit arrest te ondertekenen.