ECLI:NL:HR:2005:AT4897

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
40426
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over landbouwvrijstelling en bestemmingswijzigingswinst bij overbrenging perceelsgedeelte naar privé-vermogen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De belanghebbende, die sinds 1982 een boomkwekerij exploiteert op een perceel grond, heeft in 1998 een bouwvergunning verkregen voor een bedrijfswoning op een deel van dat perceel. Dit perceelsgedeelte is vervolgens overgebracht naar het privé-vermogen van de belanghebbende. Bij de aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 1998 heeft de belanghebbende geen winst verantwoord voor de overbrenging van het perceelsgedeelte naar het privé-vermogen.

De Hoge Raad oordeelt dat het Gerechtshof ten onrechte heeft geoordeeld dat de overbrenging van het perceelsgedeelte naar het privé-vermogen geen winst realiseert wegens een bestemmingswijziging. De Hoge Raad stelt vast dat, volgens de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de bouw van een woning op landbouwgrond leidt tot onttrekking van dat perceel aan het gebruik voor landbouwdoeleinden. Dit betekent dat de overbrenging van het perceelsgedeelte naar het privé-vermogen wel degelijk leidt tot realisatie van winst.

De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, en het verwijzingshof zal beoordelen of er een vergoeding voor de proceskosten aan de belanghebbende moet worden toegekend.

Uitspraak

Nr. 40.426
29 april 2005
RW
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 maart 2004, nr. 03/00466, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 95.014, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 90.675.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 54.964. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
In 1982 heeft belanghebbende een perceel grond gekocht. Daarop exploiteert hij sedert 1982 een boomkwekerij. Het perceel werd aangemerkt als ondernemingsvermogen. In 1998 is aan belanghebbende een bouwvergunning verleend om op een deel van het perceel (hierna: het perceelsgedeelte) een bedrijfswoning te bouwen. Het perceelsgedeelte is in 1998 overgebracht naar het privé-vermogen van belanghebbende. De op het perceelsgedeelte gebouwde woning is op 1 april 1999 door belanghebbende betrokken. Ter zake van de overbrenging van het perceelsgedeelte naar het privé-vermogen van belanghebbende heeft belanghebbende in de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar, 1998, geen winst verantwoord.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het voor de bedrijfsvoering van het bedrijf van belanghebbende noodzakelijk was om in de onmiddellijke nabijheid van het bedrijf te gaan wonen en dat de overbrenging van het perceelsgedeelte naar het privé-vermogen daarom niet leidt tot realisering van winst wegens een bestemmingswijziging van het perceelsgedeelte. Tegen dit oordeel keert zich het middel.
3.3. Indien onder de werking van artikel 8, lid 1, letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 op de bij een landbouwbedrijf behorende grond een woning wordt gebouwd, wordt het perceel door de bouw onttrokken aan het gebruik ten behoeve van de landbouw in eigenlijke zin. Dit houdt voor de toepassing van genoemde wetsbepaling in dat dit perceel voortaan niet meer in het kader van de uitoefening van het landbouwbedrijf zal worden aangewend. Hieraan doet niet af de omstandigheid dat het perceel de ondergrond vormt van een aan het bedrijf dienstbare woning of dat de bedrijfsvoering vereist dat de ondernemer woont in de onmiddellijke nabijheid van zijn landbouwbedrijf (vgl. HR 7 mei 2004, nr. 39751, BNB 2004/337). Het middel slaagt derhalve.
3.4. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2005.