ECLI:NL:HR:2005:AT4646

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02837/04 H en 02853/04 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een met een transactie afgedane zaak in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2005 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam. De aanvrager, geboren in Irak in 1968, had eerder een geldboete en taakstraf opgelegd gekregen voor diefstal. Daarnaast was er een transactievoorstel voor een bedrag van ƒ 240,- betaald. De aanvrage tot herziening was gericht op een vonnis van 9 mei 2000 en een vonnis van 15 mei 2003, beide met betrekking tot diefstal. De Hoge Raad oordeelde dat herziening van de zaak niet mogelijk was, omdat er geen sprake was van een einduitspraak houdende veroordeling in de zin van artikel 457, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De aanvrage werd in dat opzicht niet-ontvankelijk verklaard.

De Hoge Raad benadrukte dat voor een herziening op basis van artikel 457 Sv, er een of meer door bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden moeten zijn die niet tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen. De aanvrager had als grondslag voor de herziening aangevoerd dat niet hij, maar een ander de bewezenverklaarde feiten had begaan. Echter, de aanvrage bevatte niet voldoende bewijs om deze claim te onderbouwen. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage, gelet op de artikelen 459 en 460 Sv, niet kon worden ontvangen, omdat de vereiste bewijsvoering ontbrak.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk, waarmee de eerdere uitspraken van de Politierechter in stand bleven. Dit arrest onderstreept het belang van voldoende bewijs bij het indienen van een herzieningsverzoek in het strafrecht.

Uitspraak

19 april 2005
Strafkamer
nrs. 02837/04 H en 02853/04 H
JH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 9 mei 2000, nummer 10/042360-00, alsmede van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 15 mei 2003, nummer 10/092313-02 en voorts van een met een transactie afgedane zaak, nummer PL1719 137586-99, ingediend door mr. N.A.P. Heesterbeek, advocaat te Helmond, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager bij vonnis van 9 mei 2000 ter zake van "diefstal" veroordeeld tot een geldboete van ƒ 360,-, subsidiair zeven dagen hechtenis, en bij vonnis van 15 mei 2003 ter zake van "diefstal" tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van vijftien uren, subsidiair zeven dagen hechtenis. Voorts is op naam van de aanvrager een transactievoorstel ter zake van diefstal voor een bedrag van ƒ 240,- betaald.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. De aanvrage zal voorzover deze de met een transactie afgedane zaak betreft niet tot herziening kunnen leiden, reeds omdat geen sprake is van een einduitspraak houdende veroordeling in de zin van art. 457, eerste lid, Sv. De aanvrage kan derhalve in zoverre niet worden ontvangen.
3.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.3. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.4. In de aanvrage is als omstandigheid aangevoerd dat niet de aanvrager maar een ander de bewezenverklaarde feiten heeft begaan en dat deze telkens bij zijn aanhouding tegenover de politie de personalia van de aanvrager heeft opgegeven. De aanvrage bevat evenwel niet een genoegzame opgave van bewijsmiddelen ter staving van die omstandigheid. De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, in zoverre evenmin worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 april 2005.