ECLI:NL:HR:2005:AT4646
Hoge Raad
- Herziening
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Herziening van een met een transactie afgedane zaak in het strafrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2005 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam. De aanvrager, geboren in Irak in 1968, had eerder een geldboete en taakstraf opgelegd gekregen voor diefstal. Daarnaast was er een transactievoorstel voor een bedrag van ƒ 240,- betaald. De aanvrage tot herziening was gericht op een vonnis van 9 mei 2000 en een vonnis van 15 mei 2003, beide met betrekking tot diefstal. De Hoge Raad oordeelde dat herziening van de zaak niet mogelijk was, omdat er geen sprake was van een einduitspraak houdende veroordeling in de zin van artikel 457, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De aanvrage werd in dat opzicht niet-ontvankelijk verklaard.
De Hoge Raad benadrukte dat voor een herziening op basis van artikel 457 Sv, er een of meer door bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden moeten zijn die niet tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen. De aanvrager had als grondslag voor de herziening aangevoerd dat niet hij, maar een ander de bewezenverklaarde feiten had begaan. Echter, de aanvrage bevatte niet voldoende bewijs om deze claim te onderbouwen. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage, gelet op de artikelen 459 en 460 Sv, niet kon worden ontvangen, omdat de vereiste bewijsvoering ontbrak.
Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk, waarmee de eerdere uitspraken van de Politierechter in stand bleven. Dit arrest onderstreept het belang van voldoende bewijs bij het indienen van een herzieningsverzoek in het strafrecht.