ECLI:NL:HR:2005:AT4557

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R04/113HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van gemeenschap van goederen met betrekking tot niet uitgekeerde winsten in een onderneming

In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen een vrouw en een man, waarbij de man verzoekt om echtscheiding en inzage in de privé-rekeningen van de vrouw. De vrouw heeft zich gerefereerd aan het echtscheidingsverzoek, maar heeft zelfstandig verzoeken ingediend met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap van goederen en de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft op 26 november 2003 de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de man een bedrag van € 105.270,-- aan de vrouw moet betalen ter zake van overbedeling. De man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem, dat op 20 juli 2004 de beschikking van de rechtbank heeft vernietigd voor zover het betreft de uitleg van het begrip 'zuivere inkomsten'. De vrouw heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof. De Hoge Raad heeft op 8 juli 2005 het beroep in cassatie verworpen, waarbij de klachten in het middel niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

8 juli 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/113HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.H. van der Woude.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 14 november 2002 ter griffie van de rechtbank te Zutphen ingekomen verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die rechtbank en - na wijziging - bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verzocht:
a. echtscheiding tussen hem en verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - uit te spreken;
b. de vrouw te veroordelen tot het verstrekken van inzage in haar privé-rekeningen vanaf 1 januari 2002 en de vrouw te veroordelen tot betaling van de helft van de tegoeden aan de man voor zover het overgespaarde inkomsten betreft;
c. voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de opgepotte winsten in de B.V. van de man in de verrekening dienen te worden betrokken, te bepalen dat verrekening zal plaatsvinden conform de door de man nader in het geding te brengen rapportage, althans een bedrag te bepalen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
d. een betalingstermijn te bepalen waarbinnen de man zijn verplichting uit hoofde van de verrekening dient na te komen voor het geval dat de opgepotte winsten in de B.V. van de man in de verrekening worden betrokken.
De vrouw heeft zich ten aanzien van het echtscheidingsverzoek gerefereerd en de overige verzoeken bestreden. Daarnaast heeft zij zelfstandig met betrekking tot verdeling van de gemeenschap van inboedel en de afwikkeling op grond van de huwelijkse voorwaarden - na wijziging daarvan - verzocht:
primair: te bepalen dat aan haar toekomt (a) ter zake van de in de vennootschap van de man gereserveerde winsten: een door de man ineens te betalen bedrag dat volgens de vrouw zonder bezwaar door de onderneming kan worden verschaft, te weten € 1.200.000,--, en (b) ter zake van de overige activa: € 405.697,--;
subsidiair: te bepalen dat ter zake van de in de vennootschap gereserveerde winsten een bedrag van € 2.876.918,-- aan haar toekomt, alsmede genoemd bedrag van € 405.697,-- ter zake van de overige activa, een en ander exclusief de wettelijke rente en na aftrek van het door de man aan de vrouw betaalde voorschot.
De man heeft de zelfstandige verzoeken van de vrouw bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 26 november 2003 echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts heeft zij, voor zover in cassatie van belang, bepaald dat de man aan de vrouw met inachtneming van hetgeen in punt 7.5 van deze beschikking is overwogen eenmalig een bedrag van € 105.270,-- zal voldoen terzake overbedeling, met dien verstande dat zulks zal geschieden binnen veertien dagen vanaf de datum van de terechtzitting van 15 oktober 2003, en iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Daarbij heeft hij verzocht die beschikking te vernietigen, voor zover het de beoordeling in de beschikking van het begrip zuivere inkomsten betreft onder 7.7 tot en met 7.11 en te verklaren voor recht dat onder het begrip zuivere inkomsten, zoals gehanteerd in de akte van de huwelijkse voorwaarden van 9 september 1987 van partijen, niet zijn te verstaan de niet uitgekeerde winsten in de onderneming van de man en voorts te bepalen dat partijen door de betaling door de man van € 105.270,-- hun huwelijkse voorwaarden hebben afgewikkeld en terzake niets meer van elkaar te vorderen hebben, kosten rechtens.
Bij beschikking van 20 juli 2004 heeft het hof:
- de beschikking van de rechtbank te Zutphen van 26 november 2003 vernietigd, voor zover daarin is overwogen en beslist dat een redelijke uitleg van het begrip zuivere inkomsten als genoemd in de huwelijkse voorwaarden van 9 september 1987 meebrengt dat daaronder ook de niet uitgekeerde winsten in de B.V. van de man vallen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
- voor recht verklaard dat onder het begrip zuivere inkomsten niet zijn te verstaan de niet uitgekeerde winsten in de onderneming van de man;
- de proceskosten tussen partijen gecompenseerd;
- de zaak naar de rechtbank te Zutphen ter verdere afdoening verwezen, en
- het meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 13 mei 2005 met verleend uitstel op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman 8 juli 2005.