ECLI:NL:HR:2005:AT4540

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/230HR (1417)
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake onteigening van onroerende zaak en schadeloosstelling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de onteigening van een perceel grond van eiser, gelegen in de gemeenten 's-Hertogenbosch en Maasdonk. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.S. Kamminga, was in cassatie gegaan tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.A. Groen, na een eerdere uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch. De onteigening was gevorderd ten behoeve van de aanleg van de Rijksweg 50, en de rechtbank had in haar vonnis van 12 mei 2004 de schadeloosstelling vastgesteld op € 190.702,66, waarbij de Staat was veroordeeld tot betaling van een aanvullend bedrag aan eiser.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte de overige schade op nihil had vastgesteld, omdat verrekening met het rentevoordeel van eiser niet aan de orde was bij de onteigening van een onroerende zaak die bestemd was voor bewoning. De Hoge Raad oordeelde dat de aan eiser te betalen schadevergoeding ter vrije beschikking van de onteigende dient te komen, en dat de aanpassingskosten integraal vergoed moeten worden. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank niet correct had gehandeld door de aanpassingskosten te verrekenen met het rentevoordeel.

De Hoge Raad heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens is de Staat in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, tot op deze uitspraak begroot op € 409,98 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris. Dit arrest benadrukt het beginsel dat de onteigende recht heeft op volledige schadevergoeding, wat van groot belang is in het kader van onteigeningsprocedures.

Uitspraak

30 september 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/230HR (1417)
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Verkeer en Waterstaat),
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.A. Groen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Verweerder in cassatie - verder te noemen: de Staat - heeft bij exploot van 27 november 2000 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Hertogenbosch en ten behoeve van de aanleg van de Rijksweg Eindhoven-Oss-Ravenstein-Arnhem-Apeldoorn-Kampen (Rijksweg 50), gedeelte Rosmalen-Geffen (toekomstige A59), tussen het knooppunt Hintham (aansluiting A2 werkkm. 103,900) en de bestaande autosnelweg A50, circa 500m ten oosten van het huidige kruispunt Geffen (werkkm. 112,950) met bijkomende werken, een en ander gelegen in de gemeenten 's-Hertogenbosch en Maasdonk, gevorderd ten algemenen nutte en ten name van de Staat (Verkeer en Waterstaat) vervroegd uit te spreken de onteigening van de in de dagvaarding omschreven gedeelten ter grootte van 0.33.58 hectare van de onroerende zaak met de kadastrale aanduiding gemeente Rosmalen, sectie [A], nummer [001], waarvan [eiser] als eigenaar is aangewezen, en het bedrag van de schadeloosstelling vast te stellen op ƒ 320.000,-- (€ 145.209,67).
Bij vonnis van 9 februari 2001, dat op 1 augustus 2001 is ingeschreven in de openbare registers, heeft de rechtbank vervroegd de onteigening van een gedeelte ter grootte van 00.26.47 hectare van het perceel kadastraal bekend gemeente Rosmalen, sectie [A], nummer [001], in totaal groot 00.99.90 hectare, uitgesproken, het voorschot op de schadeloosstelling voor [eiser] vastgesteld op ƒ 288.000,-- (€ 130.688,70) en drie deskundigen en een rechter-commissaris benoemd.
Bij eindvonnis van 12 mei 2004 heeft de rechtbank de verschuldigde schadeloosstelling vastgesteld op € 190.702,66 en - voor zover in cassatie van belang - de Staat veroordeeld om aan [eiser] het bedrag te betalen waarmee de schadeloosstelling het voorschot te boven gaat, mitsdien tot betaling van een bedrag van € 60.013,96, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het eindvonnis, verstaan dat de Staat haar schadebeperkend aanbod met betrekking tot de geluidswerende voorzieningen, als in de beoordelingen van dit vonnis weergegeven, gestand doet, en dit vonnis wat de veroordelingen tot betaling betreft, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het eindvonnis is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
[Eiser] heeft tegen het vonnis van de rechtbank van 12 mei 2004 beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Staat mede door mr. M.W. Scheltema, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar het hof van het ressort.
De advocaten van de Staat hebben bij brief van 4 mei 2005 op deze conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Het onteigende is een gedeelte van het perceel van [eiser]. Dat perceel omvat een door [eiser] zelf bewoond landhuis, met bijgebouwen, tuin en dennenbos. De onteigende strook grond, ter grootte van 00.26.47 ha, maakt deel uit van de voortuin en van het daaraan aansluitende dennenbos.
3.2 De rechtbank heeft in het voetspoor van de deskundigen de aan [eiser] toekomende schadeloosstelling bepaald op ƒ 400.000,-- (€ 181.512,09), waarvan ƒ 311.175,-- ter zake van de waarde van het onteigende perceelsgedeelte en ƒ 88.825,-- ter zake van de waardevermindering van het overblijvende. Ook met betrekking tot de overige schade - door de rechtbank bepaald op nihil - heeft de rechtbank de deskundigen gevolgd. In hun rapport hebben de deskundigen vermeld dat het overblijvende ten gevolge van de onteigening aanpassingen moet ondergaan, te weten het plaatsen van een nieuwe afrastering aan de voorzijde van het perceel, het herinrichten van de voortuin en het aanpassen van de poort, de oprit en de parkeergelegenheid. De deskundigen zijn van oordeel dat de aanpassingskosten wegvallen tegen het voordeel dat [eiser] geniet van rente uit vrijkomend kapitaal, welk rentevoordeel zij hebben berekend op ƒ 160.000,--. De rechtbank heeft zich in rov. 2.14.3 bij dit oordeel aangesloten.
3.3 Onderdeel 1 komt op tegen rov. 2.14.3 en klaagt dat de rechtbank ten onrechte de overige schade heeft vastgesteld op nihil op de grond dat verrekening dient plaats te vinden met het rentevoordeel van [eiser]. Volgens het onderdeel is verrekening met rente van vrijkomend kapitaal niet aan de orde bij (gedeeltelijke) onteigening van een onroerende zaak die bestemd is en in gebruik is voor bewoning, zonder enige bedrijfsmatige activiteit, waarbij verplaatsing ook niet een onteigeningsgevolg is.
Het onderdeel slaagt. Naar het door de rechtbank overgenomen oordeel van de deskundigen beliep de waarde van de woning met tuin en aanhorigheden vóór de onteigening ƒ 1.700.000,-- en na de onteigening en aanpassing van het overblijvende ƒ 1.300.000,--. Het verlies van [eiser] is dus te stellen op ƒ 400.000,-- vermeerderd met de noodzakelijke aanpassingskosten. Deze éénmalige kosten behoren integraal te worden vergoed teneinde de onteigende na de onteigening in een financiële toestand te brengen die gelijkwaardig is aan die waarin hij zich zou hebben bevonden indien de onteigening niet zou hebben plaatsgehad. Dit impliceert dat de aan hem te dier zake te betalen schadevergoeding ter vrije beschikking van de onteigende dient te komen. Het oordeel van de rechtbank dat die in elk geval minder dan ƒ 105.000,-- bedragende aanpassingskosten verrekend dienen te worden met het door de rechtbank op ƒ 160.000,-- becijferde rentevoordeel uit het vrijkomend kapitaal leidt derhalve tot een resultaat dat strijdig is met het beginsel dat de onteigende recht heeft op volledige schadevergoeding en kan daarom niet als juist worden aanvaard.
Onderdeel 2 behoeft geen behandeling.
3.4 Onderdeel 3, dat, naar de kern genomen, erover klaagt dat de rechtbank geen beslissing heeft gegeven over de omvang van de aanpassingskosten, behoeft geen behandeling, nu het in 3.3 overwogene meebrengt dat die omvang na verwijzing alsnog zal moeten worden vastgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 12 mei 2004;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt de Staat in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 409,98 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 30 september 2005.