ECLI:NL:HR:2005:AT4489
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Uitleg van de verplichtingen van de belastinginspecteur bij naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en de rol van gegevensuitwisseling tussen lidstaten
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende, X B.V., is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1996. De naheffingsaanslag bedraagt ƒ 1.466.629 aan enkelvoudige belasting, met een verhoging van honderd procent. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag geen kwijtschelding verleend. Na bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft de aanslag verminderd tot ƒ 1.192.716 aan enkelvoudige belasting, met een verhoging van ƒ 268.361. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad behandelt de vraag of de inspecteur verplicht is om gegevens op te vragen bij andere lidstaten in het kader van de Richtlijn wederzijdse bijstand, wanneer er twijfel bestaat over het bewijs van het vervoer van goederen naar een andere lidstaat. De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur niet verplicht is om actief bewijs te vergaren in andere lidstaten, maar dat er omstandigheden zijn waarin de leverancier zich kan baseren op de gegevens die hij heeft. De zaak roept vragen op over de uitleg van artikel 28 quater, A, van de Zesde richtlijn en de verplichtingen van de lidstaten om informatie te delen.
De Hoge Raad verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen om een prejudiciële beslissing over de vraag of de lidstaat van vertrek verplicht is om inlichtingen te verzoeken bij de lidstaat van aankomst, indien er geen relevante informatie is verstrekt. De Hoge Raad schorst het geding totdat het Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan.