ECLI:NL:HR:2005:AT4486
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- C.A. Streefkerk
- Rechtspraak.nl
Aanslag inkomstenbelasting en aftrekbaarheid van advocaatkosten voor geneeskundige hulp
In deze zaak gaat het om de vraag of advocaatkosten die zijn gemaakt ter verkrijging van geneeskundige hulp, kunnen worden aangemerkt als ziektekosten in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De belanghebbende had in 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen, gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 136.619. Na bezwaar werd deze aanslag gehandhaafd door de Inspecteur, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond en verlaagde de aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 132.102. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad oordeelde dat de vraag of er een causaal verband bestaat tussen de ziekte van de zoon van de belanghebbende en de gemaakte advocaatkosten niet de enige kwestie is. De Hoge Raad benadrukte dat de woorden 'ter zake van ziekte' in de wet geen zelfstandige betekenis hebben en dat voor aftrekbaarheid van de kosten niet alleen een causaal verband vereist is, maar ook dat de uitgaven voldoen aan de specifieke omschrijvingen in de wet. In dit geval was niet voldaan aan de vereisten voor aftrekbaarheid, omdat de advocaatkosten niet onder de categorieën van uitgaven voor geneeskundige hulp vallen.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verklaarde het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond. De zaak werd afgedaan zonder verdere behandeling van de overige middelen. De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.