ECLI:NL:HR:2005:AT4464

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37983
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.H. Koster
  • P.J. van Amersfoort
  • P. Lourens
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en verhoging wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 2 november 2001, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1992. Aan belanghebbende was een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 87.208, gevolgd door een navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 168.158. De navorderingsaanslag werd vergezeld van een verhoging van honderd procent, waarvan de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag een kwijtschelding van vijftig procent verleende. Dit resulteerde in een resterende verhoging van ƒ 24.088. Na bezwaar tegen de navorderingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging, handhaafde de Inspecteur zijn beslissing. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde voor de enkelvoudige belasting, maar de verhoging verminderde tot ƒ 12.044.

Belanghebbende stelde beroep in cassatie in tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond, maar vernietigde de uitspraak van het Hof enkel voor wat betreft de verhoging. De Hoge Raad oordeelde dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in cassatie, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hierdoor werd de verhoging verder kwijtgescholden tot een bedrag van ƒ 10.839 (€ 4918,52).

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie konden leiden, omdat deze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling met zich meebrachten. De proceskosten werden niet toegewezen. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, samen met de vice-president F.H. Koster en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens en J.W. van den Berge, en werd openbaar uitgesproken op 22 april 2005.

Uitspraak

Nr. 37.983
22 april 2005
Za
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 2 november 2001, nr. 98/04068, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Navorderingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 87.208.
Vervolgens is hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 168.158, met een verhoging van de nagevorderde belasting van honderd percent, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag een kwijtschelding heeft verleend van vijftig percent, waardoor een verhoging van ƒ 24.088 resteerde. De navorderingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij gezamenlijke uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur voorzover deze betreft de enkelvoudige belasting bevestigd, en voorzover deze betreft de in de navorderingsaanslag begrepen verhoging vernietigd, en die verhoging verminderd tot ƒ 12.044. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie
In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 2 januari 2002. Op het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, zijn mitsdien gerekend vanaf die dag meer dan twee jaren verstreken. Dit levert een aan de cassatieprocedure toe te schrijven overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM op. De Hoge Raad zal om die reden de verhoging verder kwijtschelden met een bedrag gelijk aan 10 percent van de na de vermindering door het Hof resterende verhoging.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch enkel voor wat betreft de beslissing omtrent de verhoging, en
scheldt de verhoging kwijt tot op een bedrag van ƒ 10.839 (€ 4918,52).
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, de vice-president F.H. Koster, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2005.