ECLI:NL:HR:2005:AT4369
Hoge Raad
- Herziening
- C.J.G. Bleichrodt
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Herziening van een veroordeling wegens opzettelijke vernieling in het licht van geestelijke stoornis
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2005 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht. De aanvrager was veroordeeld voor opzettelijke en wederrechtelijke vernieling van andermans eigendom en kreeg een geldboete van ƒ 350,-. De aanvrage tot herziening was ingediend door mr. M.S. de Groene, die als bijzondere vertegenwoordiger was benoemd door de Hoge Raad. De aanvrager, geboren in 1968, was inmiddels overleden op 30 september 2004. De aanvrage berustte op de stelling dat de aanvrager ten tijde van het bewezenverklaarde feit leed aan een geestelijke stoornis, waardoor het feit hem niet kon worden toegerekend. De Hoge Raad oordeelde dat uit de aanvrage en de bijgevoegde stukken niet kon volgen dat de aanvrager ten tijde van het feit al leed aan de bedoelde stoornis. Ook werd vastgesteld dat de stoornis niet van dien aard was dat het ernstig vermoeden rijst dat de rechter het feit niet zou hebben toegerekend aan de aanvrager. De Hoge Raad verduidelijkte dat de toepassing van een minder zware strafbepaling in de zin van artikel 457, eerste lid onder 2°, van het Wetboek van Strafvordering niet betekent dat er een veroordeling tot een minder zware straf kan plaatsvinden, maar dat het gaat om een wettelijke strafbaarstelling die een minder zware straf bedreigt. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was dat de aanvrage afgewezen moest worden, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De aanvrage tot herziening werd dan ook afgewezen.