ECLI:NL:HR:2005:AT4320

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02960/04 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie

In deze zaak gaat het om een herziening van een vonnis van de Rechtbank te Groningen, waarbij de aanvrager op 4 juli 2002 was veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De aanvrager, geboren in 1956 en verblijvende in de Penitentiaire Inrichting 'Esserheem' te Veenhuizen, heeft een aanvraag tot herziening ingediend. De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

De Hoge Raad stelt vast dat de aanvrage tot herziening niet voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 457 Sv, dat bepaalt dat er sprake moet zijn van nieuwe bewijsmiddelen die niet eerder zijn gebleken tijdens het onderzoek op de terechtzitting. De aanvrager heeft in zijn verzoek geen omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot een vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging.

De Hoge Raad concludeert dat de aanvrage niet-ontvankelijk is, omdat deze niet voldoet aan de wettelijke eisen. De beslissing van de Hoge Raad is op 12 april 2005 uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, en de aanvrage tot herziening is afgewezen.

Uitspraak

12 april 2005
Strafkamer
nr. 02960/04 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Groningen van 4 juli 2002, nummer 18/030354-01, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, ten tijde van het indienen van de aanvrage verblijvende in de Penitentiaire Inrichting "Esserheem" te Veenhuizen.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van 1. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet" en 2. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E.A. van der Giessen, en uitgesproken op 12 april 2005.