ECLI:NL:HR:2005:AT4193

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00360/05 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling wegens aanzetten tot discriminatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2005 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest. De aanvraag was ingediend door mr. L. van Heijningen, advocaat te 's-Gravenhage, namens de aanvraagster, weduwe van [betrokkene 1]. De zaak betreft een veroordeling van [betrokkene 1] door het Gerechtshof te Arnhem op 29 december 1997, waarbij hij werd veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf voorwaardelijk en een geldboete van ƒ 7.500,- wegens het medeplegen van het aanzetten tot discriminatie van mensen op basis van hun ras. De Hoge Raad had eerder, op 18 mei 1999, het cassatieberoep tegen dit arrest verworpen.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling van de herzieningsaanvraag vastgesteld dat de aanvraag niet-ontvankelijk is. Dit is gebaseerd op het feit dat de aanvraag voor herziening van het arrest van de Hoge Raad niet kan worden ontvangen, omdat dit arrest geen einduitspraak houdende veroordeling is in de zin van artikel 457, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Daarnaast is de aanvraag met betrekking tot het arrest van het Gerechtshof te Arnhem eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze steunt op dezelfde gronden die eerder zijn beoordeeld in eerdere aanvragen tot herziening, welke geen nieuwe omstandigheden opleverden zoals vereist in artikel 457, eerste lid, aanhef en onder 2° van het Wetboek van Strafvordering.

De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening derhalve afgewezen en verklaart deze niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, samen met de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

12 april 2005
Strafkamer
nr. 00360/05 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van a. een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 29 december 1997, nummer 21/000944-97, en b. een arrest van de Hoge Raad, nummer 108.960 van 18 mei 1999, ingediend door mr. L. van Heijningen, advocaat te 's-Gravenhage namens:
[Aanvraagster], wonende te [woonplaats], weduwe van [betrokkene 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1934, overleden te 's-Gravenhage op 9 juni 2002, inzake een tegen deze uitgesproken, hierna te vermelden, veroordeling.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Zwolle van 28 maart 1997 - [betrokkene 1] ter zake van 1. "het medeplegen van het in het openbaar, mondeling, aanzetten tot discriminatie van mensen wegens hun ras" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete van ƒ 7.500,-, subsidiair zeventig dagen hechtenis.
1.2. De Hoge Raad heeft bij arrest van 18 mei 1999, nummer 108.960, het tegen het arrest van het Hof ingestelde beroep in cassatie verworpen.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Voorzover in de aanvrage is verzocht om "voorzover nodig en mogelijk" herziening van het arrest van de Hoge Raad, kan de aanvrage niet worden ontvangen, omdat dit arrest niet is een einduitspraak houdende veroordeling in de zin van art. 457, eerste lid, Sv.
3.2. Voorzover de aanvrage het arrest van het Gerechtshof te Arnhem betreft, kan de aanvrage niet worden ontvangen omdat deze steunt op naar hun aard dezelfde gronden die reeds bij de beoordeling van eerdere aanvragen tot herziening - te weten bij de arresten van de Hoge Raad van 9 april 2002 (nr. 02676/01 H), van 6 mei 2003 (nr. 2722/02 H) en van 23 september 2003 (nr. 01343/03 H) - ongenoegzaam zijn geoordeeld omdat deze geen nieuwe omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid, aanhef en onder 2° Sv opleveren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 april 2005.