ECLI:NL:HR:2005:AT4118
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de tenuitvoerlegging van een Duitse straf en de voorwaarden voor behandeling van de veroordeelde
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van de Rechtbank te Assen, die op 28 januari 2005 een vordering van de Officier van Justitie tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van een straf heeft behandeld. De veroordeelde, geboren in 1947, had een straf opgelegd gekregen van drie jaar en zes maanden door het Landgericht Osnabrück in Duitsland. De Rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van deze beslissing in Nederland toegestaan en daarbij een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Een bijzondere voorwaarde was dat de veroordeelde zich gedurende zes maanden zou onderwerpen aan elektronisch toezicht, in overeenstemming met het advies van de reclassering.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Rechtbank niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld door te stellen dat de veroordeelde een gevangenisstraf kan ondergaan, mits hij eerst in de gelegenheid wordt gesteld zich te laten behandelen. De Hoge Raad heeft de opvatting verworpen dat het Nederlandse recht geen basis biedt voor een beslissing tot het ondergaan van een therapeutische behandeling, als niet is gebleken dat de verdachte daartoe bereid is. De beslissing van de Rechtbank om de veroordeelde te verplichten tot behandeling, met inachtneming van het advies van de reclassering, werd als rechtmatig beschouwd.
De Hoge Raad concludeert dat het beroep in cassatie niet kan slagen, omdat er geen gronden zijn voor vernietiging van de bestreden uitspraak. De beslissing van de Rechtbank wordt bevestigd, en de Hoge Raad verwerpt het beroep.