ECLI:NL:HR:2005:AT4038

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/086HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.B. Fleers
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
  • J.C. van Oven
  • F.B. Bakels
  • P. Neleman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in een geschil over de verdeling van gemeenschappelijk eigendom na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door de man tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam. De man en de vrouw, die in gemeenschap van goederen waren getrouwd, zijn verwikkeld in een geschil over de verdeling van hun gemeenschappelijk eigendom na hun echtscheiding. De vrouw had de man gedagvaard voor de rechtbank te Utrecht en vorderde onder andere medewerking aan de verdeling van de gemeenschappelijke zaken en vergoeding van kosten die zij had gemaakt voor de echtelijke woning. De man heeft de vorderingen bestreden en in reconventie schadevergoeding gevorderd voor ontvreemde goederen.

Na verschillende tussenvonnissen heeft de rechtbank op 19 januari 2000 een eindvonnis gewezen waarin de verdeling van het gemeenschappelijk eigendom werd gelast. De man ging in hoger beroep, maar het gerechtshof verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep omdat hij geen conclusie van eis had genomen. Hierop heeft de man cassatie ingesteld, terwijl de vrouw incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekte tot verwerping van zowel het principale als het incidentele beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten in de middelen niet tot cassatie kunnen leiden en dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

24 juni 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/086HR
RM/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, incidenteel
verweerder in cassatie,
advocaat: mr. R.A. van der Hansz,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie, incidenteel
eiseres tot cassatie,
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - heeft bij exploot van 20 juni 1996 aan eiser tot cassatie - verder te noemen: de man - een proces-verbaal van zwarigheden betekend en de man gedagvaard voor de rechtbank te Utrecht. Na vermeerdering van eis heeft de vrouw - zakelijk weergegeven - gevorderd de man te veroordelen tot medewerking aan de verdeling en verrekening van de aan hen gemeenschappelijk in eigendom toebehorende zaken, zulks onder verbeurte van een dwangsom. De vrouw heeft voorts een vergoeding gevorderd voor de kosten die zij ten behoeve van de echtelijke woning nog heeft gemaakt, alsmede de dwangsommen die de man in de periode van 28 mei tot en met 27 juli 1996 heeft verbeurd wegens herhaaldelijke overtredingen van de aan de man opgelegde verboden.
De man heeft de vorderingen bestreden en zijnerzijds in reconventie gevorderd de vrouw te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding voor het door de vrouw in bezit nemen van ontvreemde c.q. meegenomen goederen uit de echtelijke woning, althans nader te omschrijven hoeveelheid goederen aan de man ter hand te stellen, alsmede de vrouw te veroordelen tot betaling van 50% van het door de vrouw overgespaarde geld.
De vrouw heeft de vordering in reconventie bestreden.
Na drie tussenvonnissen van 25 juni 1997, 17 juni 1998 en 14 april 1999 en verder processueel debat heeft de rechtbank bij eindvonnis van 19 januari 2000 in conventie de toescheiding en verrekening van het aan partijen in onverdeelde eigendom toebehoren gelast zoals nader omschreven in het dictum van het eindvonnis en in reconventie het gevorderde afgewezen. Bij vonnis van 8 maart 2000 heeft de rechtbank een verbetering in het vonnis van 19 januari 2000 aangebracht.
Tegen het eindvonnis van de rechtbank van 19 januari 2000 heeft de man bij exploit van 14 april 2000 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De man heeft bij dat exploit op nader aan te voeren gronden geconcludeerd tot vernietiging van het eindvonnis en, opnieuw rechtdoende, de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans haar deze te ontzeggen.
Nadat partijen ieder een conclusie hadden genomen, heeft het hof bij arrest van 11 december 2003 geoordeeld dat de man geen conclusie van eis heeft genomen en derhalve niet van grieven heeft gediend. Het hof heeft de man vervolgens niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De vrouw heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord en van eis in incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd voor antwoord.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt zowel in het principale als in het incidentele beroep tot verwerping.
3. Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep en in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 24 juni 2005.