ECLI:NL:HR:2005:AT3967

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
39328
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belastingvrije vergoeding voor beroepsvoetballer met specifieke deskundigheid

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van een beroepsvoetballer die door een Nederlandse voetbalclub uit Zweden is aangeworven. De belanghebbende ontving voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 197.981. Na bezwaar tegen deze aanslag, werd deze door de Inspecteur gehandhaafd, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het cassatieberoep.

De kern van het geschil was of de belanghebbende recht had op een belastingvrije vergoeding, zoals bedoeld in het Besluit van 29 mei 1995, nr. DB95/119M. Het Hof stelde vast dat het aannemelijk moest zijn dat de belanghebbende was aangetrokken vanwege zijn specifieke deskundigheid, die op de Nederlandse arbeidsmarkt schaars was. Het Hof oordeelde dat deze deskundigheid niet voldoende was aangetoond, wat leidde tot de ongegrondverklaring van het beroep.

In cassatie werd het eerste middel verworpen, omdat het Hof meer factoren had overwogen dan alleen het salaris in verhouding tot het gemiddelde eredivisiesalaris. Het tweede cassatiemiddel faalde eveneens, omdat het Hof geen onjuiste opvatting had over het Besluit en zijn oordeel niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen waren voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.A. Streefkerk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2005.

Uitspraak

Nr. 39.328
15 april 2005
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 14 februari 2003, nr. BK 959/01, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 197.981, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het geschil voor het Hof betrof de vraag of aan belanghebbende, een door een Nederlandse voetbalclub uit Zweden aangeworven beroepsvoetballer, een belastingvrije vergoeding mocht worden verstrekt als bedoeld in het Besluit van 29 mei 1995, nr. DB95/119M, BNB 1995/243.
Het Hof heeft in onderdeel 4.1 van zijn uitspraak met juistheid vooropgesteld dat vastgesteld moet worden of het aannemelijk is dat belanghebbende door zijn werkgeefster in dienst is genomen omdat hij beschikt over specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is, zodat hij slechts in het buitenland kon worden aangetrokken. Het Hof heeft vervolgens in zijn uitspraak die vraag in het nadeel van belanghebbende beantwoord.
3.2. Het eerste cassatiemiddel bestrijdt 's Hofs uitspraak met het betoog dat het Hof de schaarste van belanghebbendes specifieke deskundigheid ten onrechte slechts heeft beoordeeld door te toetsen of het door hem verdiende salaris hoger is dan 150 percent van het gemiddelde eredivisiesalaris. Het middel berust op een onjuiste lezing van 's Hofs uitspraak en faalt derhalve. Het Hof heeft immers klaarblijkelijk, gelet op zijn opsomming in onderdeel 4.2 van factoren welke in hun onderlinge samenhang bezien een rol dienen te spelen, meer factoren dan slechts de verhouding van het salaris tot het gemiddelde eredivisiesalaris in aanmerking genomen. Zijn uitspraak moet kennelijk aldus worden opgevat dat naar het oordeel van het Hof belanghebbende omtrent die in aanmerking te nemen factoren onvoldoende heeft aangevoerd om de beslissing te rechtvaardigen dat aan het in onderdeel 4.1 van zijn uitspraak vermelde criterium is voldaan.
3.3. Ook het tweede cassatiemiddel faalt, omdat 's Hofs oordeel geen blijk geeft van een onjuiste opvatting omtrent het hiervoor in 3.1 vermelde Besluit en niet onbegrijpelijk is noch, in het licht van hetgeen door partijen over en weer voor het Hof is aangevoerd, nadere motivering behoefde.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.A. Streefkerk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2005.