ECLI:NL:HR:2005:AT3964
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. Pos
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Waardering van Legio-Leasecontracten in het kader van successiewetgeving
In deze zaak gaat het om de waardering van Legio-Leasecontracten in het kader van de Successiewet 1956. De belanghebbenden, erfgenamen van de overleden C, kregen aanslagen in het recht van successie opgelegd na de verkrijging uit de nalatenschap. De aanslagen betroffen bedragen van respectievelijk ƒ 273.510, ƒ 136.755 en ƒ 136.755. Na bezwaar tegen deze aanslagen, heeft de Inspecteur de aanslagen gehandhaafd, waarna de belanghebbenden in beroep gingen bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslagen tot ƒ 269.548, ƒ 134.774 en ƒ 134.774. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelde dat het beroep in cassatie gegrond was. De uitspraak van het Hof werd vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de leasecontracten, die deel uitmaakten van de nalatenschap, op een juiste wijze gewaardeerd dienden te worden. Het Hof had vastgesteld dat de erfgenamen de keuze hadden om de contracten voort te zetten of zonder kosten te beëindigen. De Hoge Raad concludeerde dat de waarde van de contracten in het economisch verkeer niet lager kon zijn dan de opbrengst bij beëindiging per overlijdensdatum. Dit leidde tot de conclusie dat het Hof ten onrechte had verzuimd om deze opbrengst te onderzoeken, wat betekende dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven.
De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, en het verwijzingshof zal beoordelen of er een vergoeding voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof moet worden toegekend.