ECLI:NL:HR:2005:AT3957

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01670/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • A.J.A. van Dorst
  • J.W. Ilsink
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in cassatie en strafvermindering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juni 2005 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot diefstal, waarbij geweld tegen personen was gepleegd. Het Gerechtshof had de verdachte ter zake van deze feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf weken. Echter, tussen het instellen van het cassatieberoep op 21 augustus 2000 en de ontvangst van de stukken ter griffie van de Hoge Raad op 22 juni 2004, waren bijna vier jaren verstreken. Dit tijdsverloop was het gevolg van een administratief verzuim aan de kant van het Gerechtshof, waardoor vier strafdossiers, waaronder die van de verdachte, niet tijdig waren behandeld.

De Hoge Raad oordeelde dat, gezien het lange tijdsverloop en het ontbreken van bijzondere omstandigheden die dit zouden rechtvaardigen, de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) was overschreden. Dit had tot gevolg dat de opgelegde gevangenisstraf niet in stand kon blijven. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de opgelegde gevangenisstraf. De straf werd verminderd tot vijf weken voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. Het beroep werd voor het overige verworpen.

De uitspraak benadrukt het belang van een redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van een overschrijding daarvan. De Hoge Raad weegt het belang van normhandhaving door berechting af tegen het belang van de verdachte bij verval van het recht tot strafvervolging na overschrijding van de termijn. In dit geval prevaleerde het belang van de gemeenschap, maar werd er wel strafvermindering toegepast.

Uitspraak

7 juni 2005
Strafkamer
nr. 01670/04
PB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 9 juni 2000, nummer 21/000526-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 1 november 1999 - de verdachte ter zake van "poging tot diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken" veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf weken.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot niet-ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie in de vervolging.
2.2. Bij de Hoge Raad is een brief ingekomen van mr. J. van Delft, advocaat te Nijmegen.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1. De verdachte heeft op 21 augustus 2000 beroep in cassatie ingesteld. Bij de stukken van het geding bevindt zich een afschrift van een brief van het Gerechtshof te Arnhem, sector strafzaken, van 10 juni 2004 die inhoudt:
"Door een verzuim aan de kant van het Gerechtshof zijn gedurende een aanzienlijke periode vier strafdossiers, waarin de justitiabele tijdig beroep in cassatie had ingesteld, blijven liggen. Het Gerechtshof betreurt dit ten zeerste."
Een van deze strafdossiers betreft de zaak tegen de verdachte.
3.2. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 22 juni 2004 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. In aanmerking genomen dat: (a) tussen het tijdstip waarop het cassatieberoep is ingesteld en dat waarop de stukken van het geding te griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen bijna vier jaren zijn verstreken en (b) niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die dat tijdsverloop zouden kunnen rechtvaardigen, moet worden geoordeeld dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM.
3.3. Bij afweging van enerzijds het belang dat de gemeenschap ook na overschrijding van deze termijn behoudt bij normhandhaving door berechting en anderzijds het belang dat de verdachte heeft bij verval van het recht tot strafvervolging nadat die termijn is overschreden, moet eerstgenoemd belang prevaleren en strafvermindering worden toegepast.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 vermelde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou moeten worden vernietigd, moet worden beslist als volgt.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf;
Vermindert deze in die zin dat deze vijf weken voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 7 juni 2005.