ECLI:NL:HR:2005:AT3681

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00551/05 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2005 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Rechtbank te Alkmaar, dat op 12 augustus 2003 was gewezen. De aanvrager, geboren in 1981 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Arnhem, had een vonnis aangevochten waarin hij niet strafbaar was verklaard voor het opzettelijk stichten van brand, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen met zich meebracht. De Rechtbank had de aanvrager ontslagen van alle rechtsvervolging en hem ter beschikking gesteld voor overheidsverpleging.

De Hoge Raad beoordeelde de aanvrage tot herziening aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, met name artikel 457 en 459. De Hoge Raad stelde vast dat de aanvrage niet voldeed aan de vereisten, omdat deze geen feitelijke omstandigheden bevatte die niet eerder aan de rechter bekend waren en die het ernstig vermoeden wekten dat, indien deze bekend waren geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid. De aanvrager had geen bewijsstukken overgelegd die de gestelde omstandigheden konden onderbouwen.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk, wat betekent dat de eerdere uitspraak van de Rechtbank in stand bleef. Dit arrest is gewezen door vice-president C.J.G. Bleichrodt, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

5 april 2005
Strafkamer
nr. 00551/05 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Alkmaar van 12 augustus 2003, nummer 14/010016-03, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Arnhem, locatie Arnhem-Zuid.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van "opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is" niet strafbaar verklaard en ontslagen van alle rechtsvervolging met het bevel dat de aanvrager ter beschikking zal worden gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Bedoelde omstandigheden of omstandigheid moeten van feitelijke aard zijn.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niet een beroep op een feitelijke - aan de rechter niet bekende - omstandigheid als hiervoor bedoeld en evenmin een opgave van bewijsmiddelen waaruit van zodanige omstandigheid kan blijken. De aanvrage kan daarom, gelet op het bepaalde in de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 5 april 2005.