ECLI:NL:HR:2005:AT3681
Hoge Raad
- Herziening
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Herziening van een vonnis inzake opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2005 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Rechtbank te Alkmaar, dat op 12 augustus 2003 was gewezen. De aanvrager, geboren in 1981 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Arnhem, had een vonnis aangevochten waarin hij niet strafbaar was verklaard voor het opzettelijk stichten van brand, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen met zich meebracht. De Rechtbank had de aanvrager ontslagen van alle rechtsvervolging en hem ter beschikking gesteld voor overheidsverpleging.
De Hoge Raad beoordeelde de aanvrage tot herziening aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, met name artikel 457 en 459. De Hoge Raad stelde vast dat de aanvrage niet voldeed aan de vereisten, omdat deze geen feitelijke omstandigheden bevatte die niet eerder aan de rechter bekend waren en die het ernstig vermoeden wekten dat, indien deze bekend waren geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid. De aanvrager had geen bewijsstukken overgelegd die de gestelde omstandigheden konden onderbouwen.
Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk, wat betekent dat de eerdere uitspraak van de Rechtbank in stand bleef. Dit arrest is gewezen door vice-president C.J.G. Bleichrodt, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.