ECLI:NL:HR:2005:AT3654
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Ontnemingsvordering en termijn voor instellen na eerdere veroordeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een ontnemingsvordering die was ingesteld door het Openbaar Ministerie naar aanleiding van een eerdere veroordeling van de betrokkene. De betrokkene was eerder veroordeeld door de Rechtbank te Breda op 29 juni 1998, maar er was geen ontnemingsvordering ingesteld. De Hoge Raad oordeelde dat, volgens artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, een ontnemingsvordering binnen twee jaar na de uitspraak in eerste aanleg moet worden ingesteld. Het Hof had in zijn uitspraak het voordeel dat de betrokkene had verkregen uit feiten waarvoor hij eerder was veroordeeld, ten onrechte aangemerkt als 'andere strafbare feiten'. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had en vernietigde de bestreden uitspraak. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de termijn voor het instellen van ontnemingsvorderingen en de noodzaak om eerdere veroordelingen in overweging te nemen bij het vaststellen van wederrechtelijk verkregen voordeel.