ECLI:NL:HR:2005:AT3439

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/055HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de erven van betrokkene 1 tegen de veroordeling tot betaling van een bedrag en medewerking aan de overdracht van melkquotum

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de erven van betrokkene 1, die eerder was gedagvaard door de verweerders in cassatie. De rechtbank te 's-Gravenhage had in eerste instantie de erven van betrokkene 1 veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 346.000,- en tot medewerking aan de overdracht van een melkquotum. Na het overlijden van betrokkene 1 hebben de erven de procedure overgenomen. De rechtbank heeft bij eindvonnis van 3 januari 2001 de erven veroordeeld om binnen een maand na betekening van het vonnis hun medewerking te verlenen aan de overdracht van het melkquotum, op straffe van een dwangsom. De erven hebben hoger beroep ingesteld, maar het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en hen opnieuw veroordeeld tot betaling van het bedrag en medewerking aan de overdracht van het melkquotum. Tegen dit arrest hebben de erven cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen. De in de middelen aangevoerde klachten konden niet tot cassatie leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft de erven van betrokkene 1 in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerders in cassatie zijn begroot op nihil. Dit arrest is gewezen door de raadsheren en in het openbaar uitgesproken door de vice-president op 29 april 2005.

Uitspraak

29 april 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/055HR
JMH/AW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de erven van [betrokkene 1],
laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats],
1. [Eiseres 1], in haar hoedanigheid van curatrice van [betrokkene 2],
wonende te [woonplaats],
2. [Eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Eiseres 3],
wonende te [woonplaats],
4. [Eiser 4],
wonende te [woonplaats], Canada,
5. [Eiseres 5],
wonende te [woonplaats], Canada,
6. [Eiseres 6],
wonende te [woonplaats],
7. [Eiser 7],
wonende te [woonplaats],
8. [Eiseres 8],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Verweerster 3],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - hebben bij exploot van 15 september 1997 [betrokkene 1], destijds wonende te [woonplaats] - verder te noemen: [betrokkene 1] - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toelaat:
I. [betrokkene 1] te veroordelen om binnen één maand na betekening van het te dezen te wijzen vonnis aan [verweerder] c.s. een bedrag van ƒ 346.000,-- tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf de datum van verlijden van de akte van verdeling en levering tot de dag der algehele voldoening;
II. [betrokkene 1] te veroordelen om binnen één maand na betekening van het te dezen te wijzen vonnis over te gaan tot verkoop aan (een) derde(n) van de helft van de op het gehele oorspronkelijke areaal betrekking hebbende melkquotum, met de bepaling dat [betrokkene 1] binnen 24 uur na ontvangst van de koopsom genoemde koopsom tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerder] c.s. betaalt, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 400.000,--;
IIIa. [betrokkene 1] te veroordelen om binnen één maand na betekening van het te dezen te wijzen vonnis medewerking te verlenen aan de overdracht van het aan [verweerder] c.s. toekomende deel van het melkquotum ter grootte van 86.500 kilogram door middel van het invullen en ondertekenen van de door de Centrale Organisatie Superheffing te Rijswijk voorgeschreven formulieren, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 1.000,-- voor elke dag dat zij in gebreke blijft;
IIIb. [betrokkene 1] te veroordelen om binnen één maand na betekening van het te dezen te wijzen vonnis medewerking te verlenen aan de overdracht van het aan [verweerder] c.s. toekomende deel van het melkquotum ter grootte van 86.500 kilogram door middel van het invullen en ondertekenen van de door de Centrale Organisatie Superheffing te Rijswijk voorgeschreven formulieren, met de bepaling dat indien zij daarmee in gebreke blijft een door de rechtbank aan te wijzen vertegenwoordiger vorenbedoeldé formulieren zal invullen en ondertekenen.
IV. [betrokkene 1] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
[Betrokkene 1] heeft de vorderingen bestreden.
Op 8 juni 1998 is [betrokkene 1] overleden.
De rechtbank heeft vervolgens bij rolbeschikking van 15 december 1998 het geding geschorst.
Eisers tot cassatie - verder te noemen: de erven [betrokkene 1] - hebben de procedure overgenomen.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 23 juni 1999 een schikkings- en inlichtingencomparitie gelast.
Bij eindvonnis van 3 januari 2001 heeft de rechtbank de erven [betrokkene 1] veroordeeld binnen een maand na betekening van dit vonnis hun medewerking te verlenen aan de overdacht van het aan [verweerder] c.s. toekomende deel van 86.500 kilogram van het te verdelen melkquotum door middel van het invullen en ondertekenen van de door de Centrale Organisatie Superheffing te Rijswijk voorgeschreven formulieren, respectievelijk alles te doen en niets na te laten wat aan een tenaamstelling van bedoeld gedeelte van het melkquotum in de weg kan staan, een en ander op verbeurte van een dwangsom van ƒ 100,-- voor elke dag dat de erven [betrokkene 1] terzake in gebreke blijven, dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, het meer of anders gevorderde afgewezen, en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
Tegen het eindvonnis van 3 januari 2001 hebben de erven [betrokkene 1] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. [Verweerder] c.s. hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 26 november 2003 heeft het hof in het principale en in het incidentele beroep het bestreden vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de erven [betrokkene 1] veroordeeld om binnen een maand na betekening van dit arrest de tegenwaarde van ƒ 346.000,-, zijnde € 157.007,95, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag gerekend vanaf de datum van verlijden van de akte van verdeling en levering tot de dag der algehele voldoening, te voldoen aan [verweerder] c.s., dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, al hetgeen meer of anders is gevorderd, afgewezen, en de erven [betrokkene 1] in de kosten van het geding in beide instanties aan de zijde van [verweerder] c.s. veroordeeld.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben de erven [betrokkene 1] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] c.s. is verstek verleend.
De erven [betrokkene 1] hebben de zaak doen toelichten door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de erven [betrokkene 1] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink als voorzitter, O. de Savornin Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 29 april 2005.