ECLI:NL:HR:2005:AT3273

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03325/04 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling wegens vervalste betaalpas en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2005 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De aanvrager was eerder veroordeeld voor 'medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vervalste betaalpas' en 'valsheid in geschrift', met een gevangenisstraf van achttien maanden. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op nieuwe bewijsmiddelen die niet tijdens de oorspronkelijke rechtszaak aan de orde waren gekomen. De aanvrager stelde dat, indien het Hof op de hoogte was geweest van deze nieuwe informatie, de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest.

De Hoge Raad beoordeelde de aanvrage en concludeerde dat de nieuwe omstandigheden, zoals vastgelegd in een proces-verbaal van de politie, niet voldoende waren om de herziening te rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelde dat de rechter die de veroordeling had uitgesproken al op de hoogte was van de relevante feiten, aangezien er al een ander proces-verbaal in het dossier aanwezig was dat dezelfde aanhouding beschreef. Hierdoor was de aanvrage kennelijk ongegrond.

De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening afgewezen, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef. Dit arrest benadrukt het belang van de beschikbaarheid van bewijs tijdens de rechtszaak en de voorwaarden waaronder een herziening kan worden aangevraagd.

Uitspraak

29 maart 2005
Strafkamer
nr. 03325/04 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 juni 2002, nummer 23/001604-01, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep de aanvrager ter zake van "medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vervalste betaalpas, meermalen gepleegd" en "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" onder meer veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf, met onttrekking aan het verkeer en teruggave zoals in het arrest omschreven.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening en de aanvulling daarop zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Aan de aanvrage is ten grondslag gelegd een proces-verbaal van politie, afdeling vreemdelingendienst, proces-verbaal nr. 2000356879-1, opgemaakt op 26 december 2000 door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], waaraan de aanvrager ontleent dat hij op 23 december 2000 is aangehouden ter zake van "vermoedelijke overtreding van artikel 326 wetboek van strafrecht" en dat de aanvrager op 26 december 2000 is heengezonden en aansluitend in vreemdelingenbewaring is gesteld. Ware, zo begrijpt de Hoge Raad de aanvrage, het Hof met dit proces-verbaal bekend geweest dan had het onderzoek der zaak niet tot de veroordeling ter zake van de art. 225 en 332 Sr geleid, aangezien die veroordeling is gebaseerd op belastend materiaal dat geen verband of betrokkenheid heeft met de tijdens de inbeslagneming bestaande verdenking van overtreding van art. 326 Sr en dus niet in beslag had mogen worden genomen.
3.3. Van de in de aanvrage gestelde omstandigheid dat de verdachte bij zijn aanhouding werd verdacht van overtreding van art. 326 Sr kan niet worden gezegd dat deze de rechter die de veroordeling heeft uitgesproken niet bekend was. Immers bij de stukken van het dossier bevindt zich een ander proces-verbaal van politie, met hetzelfde zaaksnummer (2000356879-2) als het in de aanvrage bedoelde proces-verbaal, welk andere proces-verbaal inhoudt als relaas van de verbalisanten [verbalisant 2 en 3] dat zij op 23 december 2000 de aanvrager hebben aangehouden "op grond van artikel 326 wetboek van strafrecht".
3.4. Daarom is de aanvrage kennelijk ongegrond, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 29 maart 2005.