ECLI:NL:HR:2005:AT3084
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Cassatie in civiele zaak over proceskostenverdeling na afwijzing van vordering
In deze zaak heeft eiser tot cassatie, vertegenwoordigd door mr. J. Groen, verweerder in cassatie, vertegenwoordigd door mr. R.S. Meijer, een vordering ingesteld bij de rechtbank te 's-Gravenhage. Eiser vorderde een bedrag van ƒ 9.847,75, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft de vordering op 7 maart 2001 afgewezen, waarna eiser hoger beroep heeft ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof heeft op 27 augustus 2003 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld, terwijl verweerder incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 augustus 2005 het principale beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. In het incidentele beroep heeft de Hoge Raad het arrest van het hof vernietigd, maar uitsluitend voor zover het hof had bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat eiser geheel in het ongelijk is gesteld, aangezien zijn vordering in appel geheel is afgewezen. De Hoge Raad heeft de proceskosten in hoger beroep voor eiser vastgesteld op € 760,55 en in cassatie op € 68,07 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
De Hoge Raad heeft de klachten van eiser in het principale beroep verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. In het incidentele beroep heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gegeven door de proceskosten te compenseren, terwijl eiser in het ongelijk was gesteld. De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan, omdat de stukken van het geding geen andere gevolgtrekking toelaten dan dat de hoofdregel van kostenveroordeling van toepassing is.