ECLI:NL:HR:2005:AT2980

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00456/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J. de Hullu
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden wegens niet-naleving van wettelijke eisen in het strafproces

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De zaak betreft een verdachte die in hoger beroep was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar die ook was veroordeeld voor andere strafbare feiten. Het Hof had echter de beslissingen niet vastgelegd in een verkort arrest, maar in een 'uittreksel'. Dit uittreksel voldeed niet aan de wettelijke eisen zoals gesteld in artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering, met name de eisen van artikel 365a in verbinding met artikel 138b Sv. De Hoge Raad oordeelde dat dit verzuim een wezenlijke vorm van het strafproces betreft, wat leidt tot de nietigheid van de bestreden uitspraak. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor herbehandeling van het bestaande hoger beroep.

De plaatsvervangend Procureur-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak. De Hoge Raad oordeelde dat het ontbreken van een correct opgemaakt arrest, dat aan de wettelijke eisen voldeed, niet kon worden gecompenseerd door een later opgemaakt volledig arrest. Dit leidde tot de conclusie dat de procedure niet correct was verlopen, wat de Hoge Raad noopte tot vernietiging van de uitspraak van het Hof.

De zaak illustreert het belang van de juiste procedurele vormgeving in het strafproces en de gevolgen van het niet naleven van deze eisen. De Hoge Raad benadrukt dat de rechtszekerheid en de waarborging van een eerlijk proces essentieel zijn, en dat verzuimen in de procedurele vereisten niet lichtvaardig kunnen worden opgevat.

Uitspraak

24 mei 2005
Strafkamer
nr. 00456/04
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 18 juni 2003, nummer 24/000461-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats], ten tijde van het instellen van beroep in cassatie verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Noord, Huis van Bewaring Groningen.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden van 8 oktober 2002 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding (zaak B) primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van (zaak A) 1. primair "poging tot doodslag", (zaak B) subsidiair "poging tot zware mishandeling", (zaak A) 2. "als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden" en (zaak A) onder 3. "overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld ten aanzien van (zaak A) 1. primair en (zaak B) subsidiair tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 140 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven en voorts ten aanzien van (zaak A) 2. en 3. telkens tot zeven dagen hechtenis. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing of verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het verkorte arrest van het Hof niet aan de wettelijke voorschriften voldoet omdat het niet de tenlastelegging, de bewezenverklaring en de strafmotivering bevat.
3.2. Blijkens de door de plaatsvervangend Procureur-Generaal ingewonnen inlichtingen zijn de door het Hof op 18 juni 2003 in de strafzaak tegen de verdachte gegeven beslissingen niet vastgelegd in een zogenoemd verkort arrest, doch in een "uittreksel" waarin slechts zijn opgenomen de kwalificaties van de bewezenverklaarde feiten, de data waarop en de plaatsen waar zij zijn begaan, de toepasselijke wetsartikelen alsmede het dictum. Dit "uittreksel" is aan dit arrest gehecht.
’s Hofs verzuim een arrest op te maken dat voldeed aan de hier ingevolge art. 415 Sv toepasselijke wettelijke eisen, in het bijzonder die van art. 365a in verbinding met art. 138b Sv, heeft betrekking op een wezenlijke vorm van het strafproces zodat het nietigheid van de bestreden uitspraak oplevert, ook al is deze niet met zoveel woorden in de wet bedreigd. De omstandigheid dat zich bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken ook een kennelijk later opgemaakt - volledig uitgewerkt - arrest van het Hof bevindt dat beantwoordt aan de wettelijke voorschriften inzake de vormgeving van rechterlijke uitspraken als de onderhavige, dwingt niet tot een ander oordeel.
3.3. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 24 mei 2005.