ECLI:NL:HR:2005:AT2903

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02284/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bewezenverklaring wegens het verlaten van de grondslag van de tenlastelegging in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal en poging tot diefstal, waarbij hij zich toegang had verschaft tot een woning en een auto had geprobeerd te stelen met behulp van valse sleutels. De tenlastelegging bevatte alternatieven, namelijk dat de verdachte de feiten tezamen en in vereniging met een ander had gepleegd, althans alleen. Het Hof had echter in de bewezenverklaring geen keuze gemaakt tussen deze alternatieven, wat leidde tot de conclusie dat de grondslag van de tenlastelegging was verlaten. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de feiten bij de strafoplegging kennelijk als door de verdachte alleen gepleegd had beschouwd, terwijl de bewijsmiddelen niets over een mededader vermeldden. Hierdoor was de bewezenverklaring niet meer houdbaar. De Hoge Raad vernietigde de bewezenverklaring voor zover daarin sprake was van handelen tezamen en in vereniging met een ander, maar verwierp het beroep voor het overige. De zaak werd zelf afgedaan op grond van doelmatigheidsredenen, waarbij de Hoge Raad de eerdere veroordeling van de verdachte tot vier maanden gevangenisstraf met verbeurdverklaring en teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen bevestigde, evenals de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 142,50.

Uitspraak

14 juni 2005
Strafkamer
nr. 02284/04
SG/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 4 december 2003, nummer 21/002835-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1962, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in "Detentiecentrum Zeist" te Soesterberg.
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 4 juni 2003 - de verdachte ter zake van 1. "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels", 2. "poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels" en 3. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen" veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf met verbeurdverklaring en teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 142,50, met afwijzing van het meer of anders gevorderde.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.M.P.M. Adank, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad in de bewezenverklaring van feit 1 de woorden "tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen," "en/of zijn mededader", "/hebben", en in de bewezenverklaring van feit 2 de woorden "tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,", "/hun", "tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen," "zijnde en/of", "en/of zijn mededader" zal schrappen evenals de overweging op pagina 2 van het arrest waarmee de rubriek "Strafbaarheid van het bewezenverklaarde" sluit, en het beroep voor het overige zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de bestreden uitspraak naar aanleiding van het middel en ambtshalve
3.1. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezenverklaard dat:
"1. hij op 26 april 2003 te Nieuwegein, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen op of aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een hoeveelheid (auto) sleutels en een tas en een flatscreen en een hoeveelheid eet- en drinkwaren en een hoeveelheid rookwaren en een telefoon en een telefoonoplader, toebehorende aan [het slachtoffer], waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van een valse sleutel;
2. hij op 26 april 2003 te Nieuwegein, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een personenauto (merk Peugeot, kenteken [...]), toebehorende aan [het slachtoffer], en die weg te nemen (personen)auto onder zijn/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader
- met een door middel van diefstal verkregen autosleutel een portierslot van die auto geopend en
- vervolgens dat portier geopend en
- vervolgens ontvreemde goederen in die auto gezet, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen, zoals die zijn weergegeven in de aanvulling op het verkorte arrest, als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv, die aan dit arrest is gehecht.
3.2.3. Het Hof heeft de bewezenverklaarde feiten gekwalificeerd als hiervoor onder 1 weergegeven en heeft voorts het volgende overwogen:
"Het hof overweegt met betrekking tot de feiten 1 en 2, dat nu het hof bewezenverklaard acht dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander althans alleen de telastegelegde feiten heeft gepleegd, deze feiten opleveren diefstal, respectievelijk poging tot diefstal en niet diefstal, respectievelijk poging tot diefstal in vereniging."
3.3. Door voor wat betreft de feiten 1 en 2 uit de in de tenlastelegging opgenomen alternatieven " tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen" in de bewezenverklaringen geen keuze te maken, heeft het Hof ten aanzien van beide feiten de grondslag van de tenlastelegging verlaten.
3.4. De Hoge Raad vindt aanleiding de zaak om doelmatigheidsredenen zelf af te doen op grond van het navolgende.
Het Hof heeft, gelet op de door hem aan de feiten 1 en 2 gegeven kwalificatie, die feiten bij de strafoplegging kennelijk beschouwd als door de verdachte alleen gepleegd. Dat laatste kan -anders dan het middel betoogt- ook uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid.
Omtrent een mogelijke mededader houden die bewijsmiddelen niets in. De Hoge Raad zal daarom de bewezenverklaringen onder 1 en 2 vernietigen voorzover daarin sprake is van handelen tezamen en in vereniging met een ander.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3.4 genoemde grond aanwezig acht waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitpraak, doch uitsluitend voorzover onder 1 en 2 is bewezenverklaard dat de verdachte heeft gehandeld tezamen en in vereniging met een ander;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier F.P. Geelhoed, en uitgesproken op 14 juni 2005.