ECLI:NL:HR:2005:AT2828

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/159HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in civiele zaak over vordering tot betaling en reconventionele vordering

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door eiser, die een vordering tot betaling heeft ingesteld tegen verweerster. Eiser heeft verweerster op 10 februari 1993 gedagvaard voor de rechtbank te Dordrecht, waarbij hij een bedrag van ƒ 77.445,-- vorderde, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 maart 1992. Verweerster heeft de vordering bestreden en in reconventie een bedrag van ƒ 3.155,83 gevorderd, vermeerderd met wettelijke rente en pre-processuele kosten. De rechtbank heeft op 19 augustus 1998 in conventie de vordering van eiser afgewezen en in reconventie eiser veroordeeld tot betaling van ƒ 1.486,33 en ƒ 1.669,50, met rente. Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, waar hij zijn vordering heeft verminderd tot ƒ 74.673,--. Het hof heeft bij eindarrest van 27 januari 2004 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit eindarrest. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen, waarbij de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 1.060,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren en openbaar uitgesproken door de vice-president op 15 april 2005.

Uitspraak

15 april 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/159HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 10 februari 1993 verweerster in cassatie - verder te noemen: HB - gedagvaard voor de rechtbank te Dordrecht en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, HB te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 77.445,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 maart 1992 tot de dag der voldoening.
Na het opwerpen van een thans niet meer terzake dienend bevoegdheidsincident heeft HB de vordering bestreden en van haar kant in reconventie gevorderd [eiser] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 3.155,83 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 dagen na de factuurdata en vermeerderd met een bedrag van ƒ 5.000,-- aan pre-processuele kosten.
[Eiser] heeft de vordering in reconventie bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 19 augustus 1998 in conventie de vordering afgewezen en in reconventie [eiser] veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 1.486,33, te vermeerderen met 1% per maand rente daarover vanaf 22 mei 1991, alsmede tot betaling van een bedrag van ƒ 1.669,50, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 maart 1993, [eiser] zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten van HB veroordeeld en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij memorie van grieven heeft hij zijn vordering verminderd tot een bedrag van ƒ 74.673,--.
Bij tussenarrest van 19 juni 2001 heeft het hof een comparitie van partijen gelast en bij eindarrest van 27 januari 2004 het bestreden vonnis zowel in conventie als in reconventie bekrachtigd.
Het eindarrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en het herstelexploot zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
HB heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding
in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van HB begroot op € 1.060,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 15 april 2005.