ECLI:NL:HR:2005:AT2828
Hoge Raad
- Cassatie
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- P. Neleman
- Rechtspraak.nl
Cassatie in civiele zaak over vordering tot betaling en reconventionele vordering
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door eiser, die een vordering tot betaling heeft ingesteld tegen verweerster. Eiser heeft verweerster op 10 februari 1993 gedagvaard voor de rechtbank te Dordrecht, waarbij hij een bedrag van ƒ 77.445,-- vorderde, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 maart 1992. Verweerster heeft de vordering bestreden en in reconventie een bedrag van ƒ 3.155,83 gevorderd, vermeerderd met wettelijke rente en pre-processuele kosten. De rechtbank heeft op 19 augustus 1998 in conventie de vordering van eiser afgewezen en in reconventie eiser veroordeeld tot betaling van ƒ 1.486,33 en ƒ 1.669,50, met rente. Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, waar hij zijn vordering heeft verminderd tot ƒ 74.673,--. Het hof heeft bij eindarrest van 27 januari 2004 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit eindarrest. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen, waarbij de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 1.060,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren en openbaar uitgesproken door de vice-president op 15 april 2005.