ECLI:NL:HR:2005:AT2748

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02913/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van het appel en vordering tot tenuitvoerlegging in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname en ten tijde van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof. De zaak betrof onder andere de vraag of het appel beperkt mocht worden tot het vonnis over het strafbare feit dat aanleiding gaf tot de vordering tot tenuitvoerlegging. De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat het appel beperkt mag worden tot het vonnis over het strafbare feit onjuist is. Dit betekent dat het vonnis met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging ook aan het oordeel van de appèlrechter moet worden onderworpen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij de Advocaat-Generaal Wortel had geconcludeerd dat het beroep verworpen moest worden. De uitspraak van het Hof, waarin de verdachte was veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, werd daarmee bevestigd. De beslissing van de Hoge Raad heeft implicaties voor de manier waarop vorderingen tot tenuitvoerlegging in hoger beroep behandeld moeten worden, en benadrukt het belang van een volledige toetsing door de appèlrechter.

Uitspraak

17 mei 2005
Strafkamer
nr. 02913/04
AGJ/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 mei 2004, nummer 23/002591-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats], ten tijde van de bestreden uitspraak uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland, locatie Haarlem.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 29 januari 2002 - de verdachte ter zake van 1. "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod", 2. "overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994" en 3. "overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met ten aanzien van feit 2 tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van negen maanden. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.M. Krans, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat het "de beslissing van de politierechter ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging mede in het appel van de verdachte betrokken acht".
3.2. Het middel steunt op de opvatting dat het strafbare feit naar aanleiding waarvan een vordering tot tenuitvoerlegging is ingediend waarover op de wijze als voorzien in art. 361a Sv is beslist, voor de toepassing van art. 407 Sv moet worden aangemerkt als "een gevoegd strafbaar feit", zodat het hoger beroep mag worden beperkt tot het vonnis voorzover het dat strafbare feit betreft, in welk geval het vonnis voorzover betrekking hebbende op de vordering tenuitvoerlegging niet aan
het oordeel van de appèlrechter is onderworpen. Die opvatting is onjuist, zodat het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 17 mei 2005.