ECLI:NL:HR:2005:AT2449

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/134HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
  • E.J. Numann
  • J.C. van Oven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van de Hoge Raad inzake de aansprakelijkheid voor niet-conforme prestatie in koopovereenkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres] en [verweerder]. De zaak betreft een geschil over de levering van een perceel grond dat niet voldeed aan de overeenkomst van koop. [Verweerder] had [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank te Maastricht, waarbij hij vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat de geleverde zaak niet aan de overeenkomst voldeed en dat [eiseres] schadevergoeding diende te betalen. De rechtbank heeft de vordering van [verweerder] in eerste instantie afgewezen, waarna [verweerder] hoger beroep heeft ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het hof heeft [verweerder] toegelaten tot bewijslevering en uiteindelijk de vordering van [verweerder] toegewezen, waarbij het vonnis van de rechtbank werd vernietigd.

[Eiseres] heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de onderdelen van het cassatieberoep niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Procureur-Generaal gevolgd, die had geadviseerd het beroep te verwerpen. De Hoge Raad heeft [eiseres] bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerder] op nihil zijn begroot. Dit arrest bevestigt de eerdere uitspraken van de lagere rechters en onderstreept de verantwoordelijkheid van de verkoper om te voldoen aan de contractuele verplichtingen.

Uitspraak

24 juni 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/134HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 26 juli 2000 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - onder versneld regime gedagvaard voor de rechtbank te Maastricht en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat de door [eiseres] door tussenkomst van [betrokkene 1] te [plaats], hierna: [betrokkene 1], aan [verweerder] geleverde zaak niet beantwoordt aan de overeenkomst van koop, dat [eiseres] de daardoor uiteindelijk door [verweerder] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, dient te vergoeden en dat [eiseres] gehouden is aan [verweerder] per dag een boete te betalen van 3 promille van de koopprijs vanaf 10 mei 2000, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, tot de dag waarop [eiseres] de door [verweerder] geleden schade heeft vergoed.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft na een op 12 januari 2001 gehouden comparitie van partijen bij vonnis van 5 april 2001 de vordering van [verweerder] afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij tussenarrest van 10 september 2002 heeft het hof [verweerder] tot bewijslevering toegelaten. Na enquête en contra-enquête heeft het hof bij arrest van 27 januari 2004 het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [verweerder] alsnog toegewezen, [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties aan de zijde van [verweerder], dit arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
[Eiseres] heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten, vermeld in de conclusie van de Procureur-Generaal onder 1.
3.2 In het door [verweerder] ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van 5 april 2001, waarbij de rechtbank diens vordering, als hiervoor onder 1 vermeld, had afgewezen, heeft het hof [verweerder] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat [eiseres] tegenover hem en [betrokkene 1] heeft verklaard dat het perceel na en naar aanleiding van de bevindingen van [A] - door het hof daar abusievelijk "[A]" genoemd - was gesaneerd (rov. 4.4) en heeft het hof vervolgens bij zijn eindarrest het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van [verweerder] alsnog toegewezen op de grond dat [eiseres] is tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens [betrokkene 1]. Het hof heeft daartoe geoordeeld dat [verweerder] aan zijn bewijsopdracht heeft voldaan door middel van de (getuigen)verklaringen van [betrokkene 1], hemzelf en zijn echtgenote (rov. 8.4) en dat niet is betwist dat de door [eiseres] aan [verweerder] verkochte grond vervuild is en sanering behoeft. Omdat [verweerder] de vorderingen van [betrokkene 1] jegens [eiseres] heeft overgenomen, kan volgens het hof de gevorderde verklaring voor recht dat de verkochte zaak niet beantwoordt aan de overeenkomst, worden toegewezen (rov. 8.5).
3.3 De onderdelen 1 tot en met 5, 7 en 8 kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu deze onderdelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4.1Onderdeel 6 is gericht tegen rov. 8.3 van het eindarrest en betoogt dat het hof daar niet tot uitdrukking heeft gebracht te hebben onderkend dat de getuigenverklaring van [verweerder] de beperkte bewijskracht heeft als bedoeld in art. 164 lid 2 Rv. ter aanvulling van onvolledig bewijs en dat de verklaring van [betrokkene 1] is gelijk te stellen aan een partij(-getuigen)verklaring in de zin van deze bepaling, nu het vorderingsrecht van [verweerder] door cessie is ontleend aan en betrekking heeft op het vorderingsrecht van [betrokkene 1] zelf als contractspartij.
3.4.2 De rechtsklacht van het onderdeel faalt, aangezien [betrokkene 1] in de onderhavige procedure niet als partij-getuige in de zin van art. 164 Rv. kan worden beschouwd. Zij is in dit geding immers geen partij, terwijl de omstandigheid dat de door [verweerder] in dit geding jegens [eiseres] geldend gemaakte vordering door [betrokkene 1] aan [verweerder] is overgedragen, niet meebrengt dat [betrokkene 1], als ware zij materiële procespartij, met [verweerder] als procespartij op één lijn gesteld kan worden.
3.4.3 Uit de weergave van de getuigenverklaringen in rov. 8.2 blijkt dat het hof de getuigenverklaring van "[verweerder] zelf" kennelijk als een partij-getuigenverklaring heeft aangemerkt en de bewezenverklaring heeft doen stoelen op die verklaring, in combinatie met die van [betrokkene 1] en de echtgenote van [verweerder]. Kennelijk en niet onbegrijpelijk was het hof van oordeel dat deze laatste twee getuigenverklaringen als aanvullend bewijs de verklaring van [verweerder] voldoende geloofwaardig maken. Dit oordeel behoefde niet nader te worden gemotiveerd. De motiveringsklacht faalt derhalve eveneens.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, E.J. Numann en J.C. van Oven en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 24 juni 2005.