ECLI:NL:HR:2005:AT1802
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 mei 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zoals vastgelegd in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 28 oktober 1999, waarbij de verdachte twee beveiligingsbeambten bedreigde. De eerste bedreiging was gericht aan [slachtoffer 1], waarbij de verdachte dreigende woorden uitsprak: 'Jij gaat mij niet aanspreken, anders steek ik je neer. Als ik je in burger tegenkom, dan zal ik met je afrekenen.' De tweede bedreiging was gericht aan [slachtoffer 2], waarbij de verdachte zei: 'Ik onthou je gezicht en als je in burger loopt dan pak ik je.' Deze uitlatingen leidden tot een veroordeling door het Hof, dat oordeelde dat de bedreigingen van zodanige aard waren dat bij de slachtoffers een redelijke vrees kon ontstaan voor hun leven.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het oordeel van het Hof niet onjuist of onbegrijpelijk was. De Hoge Raad oordeelde dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, het vereist is dat de bedreiging van dien aard is dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Het Hof had terecht geoordeeld dat de omstandigheden waaronder de bedreigingen waren gedaan, voldoende waren om deze redelijke vrees te rechtvaardigen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef.