ECLI:NL:HR:2005:AT1756
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Voordeel trekken uit bijstandsfraude en gezamenlijke huishouding onder de Algemene Bijstandswet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was veroordeeld voor het opzettelijk voordeel trekken uit de opbrengst van door misdrijf verkregen geld, in het bijzonder uit een uitkering op basis van de Algemene Bijstandswet. De verdachte had samen met [betrokkene 1] een gezamenlijke huishouding gevoerd, wat volgens de wet leidde tot de conclusie dat hij voordeel had getrokken uit de uitkering die aan [betrokkene 1] was verstrekt. De verdediging voerde aan dat niet bewezen kon worden dat er sprake was van een duurzame gezamenlijke huishouding, en dat de verdachte niet op de hoogte was van de herkomst van de middelen die gebruikt werden voor de gezamenlijke huishouding.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het van oordeel was dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. Het Hof had moeten toelichten waarom het verweer van de verdachte niet kon slagen. Desondanks oordeelde de Hoge Raad dat het verzuim niet tot cassatie leidde, omdat het Hof het verweer slechts had kunnen verwerpen op basis van de vastgestelde feiten. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige motivering door de lagere rechters bij het vaststellen van feiten die van belang zijn voor de beoordeling van de gezamenlijke huishouding onder de Algemene Bijstandswet. De Hoge Raad bevestigde dat de term 'duurzaam' niet voorkomt in de relevante wetgeving, wat de beoordeling van de gezamenlijke huishouding beïnvloedde.