ECLI:NL:HR:2005:AS9448

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/088HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake onjuiste functietrede en CAO-bepalingen

In deze zaak heeft eiser, werkzaam als chauffeur-belader, Van Gansewinkel Nederland B.V. aangeklaagd wegens een onjuiste indeling in functietrede. Eiser was in dienst getreden op 16 november 1990 en had een salaris dat in de relevante periode onder de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer viel. Eiser vorderde betaling van achterstallig loon en andere vergoedingen, omdat hij ten onrechte was ingedeeld in functietrede 4 in plaats van 5 van schaal D. De kantonrechter te Meppel wees de vorderingen van eiser af, waarna hij in hoger beroep ging bij het gerechtshof te Leeuwarden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, wat leidde tot cassatie door eiser.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de uitleg van de CAO door het hof juist was. De Hoge Raad oordeelde dat de correctie van een verkeerde inschaling niet alleen betrekking heeft op de juiste functieloonschaal, maar ook op de juiste trede binnen die schaal. De Hoge Raad verwierp het beroep van eiser en oordeelde dat de aanspraak op correctie van de indeling pas ingaat op het moment dat de werkgever en werknemer zich bewust zijn van de aanspraak, wat in dit geval pas na de schriftelijke melding door eiser was. Eiser werd in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Uitspraak

8 april 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/088HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
VAN GANSEWINKEL NEDERLAND B.V., rechtsopvolgster van [A] B.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 20 november 2001 de rechtsvoorgangster van verweerster in cassatie - verder te noemen: HPM onderscheidenlijk Van Gansewinkel - gedagvaard voor de kantonrechter te Meppel en gevorderd HPM bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan [eiser] van (a) het achterstallig loon c.a. over de periode van 1 april 2000 tot 1 januari 2001 van ƒ 2.542,-- bruto, (b) de wettelijke verhoging van 50% over het onder (a) gevorderde loon, (c) de wettelijke rente over de sub (a) en (b) gevorderde bedragen vanaf de dag dat HPM in gebreke is te betalen tot aan de dag der algehele voldoening, en (d) de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van ƒ 571,95 netto.
HPM heeft de vorderingen bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 25 april 2002 [eiser] zijn vorderingen ontzegd.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. HPM heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 26 november 2003 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld tegen Van Gansewinkel. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Van Gansewinkel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [eiser] mede door mr. F.A.M. van Bree, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] is op 16 november 1990 in dienst getreden als chauffeur-belader bij de rechtsvoorgangster van HPM. Zijn functie heeft in de loop der tijd geen wijzigingen ondergaan. Zijn laatstelijk genoten salaris beloopt € 1.688,72 (ƒ 3.721,44) bruto per vier weken.
(ii) Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: de CAO). Deze CAO was in de ten processe relevante periode algemeen verbindend verklaard.
(iii) Art. 19, onderdeel B, van de CAO, getiteld "Inschaling van functies", luidt:
"Plaatsing in een hogere functie.
a. De werknemer die als gevolg van verandering van werkzaamheden in een hogere functieloonschaal wordt geplaatst, zal worden ingedeeld op het naast hogere bedrag in die functieloonschaal, vanaf de eerste volle week van die uitoefening van die hogere functie.
b. Correctie van een verkeerde inschaling die een indeling in een hogere functieloon schaal tot gevolg heeft zal ingaan op het tijdstip van schriftelijke melding door de werknemer."
(iv) Bij brief van 8 juni 2000 heeft HPM [eiser] bericht dat hij met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2000, in plaats van in functieloonschaal C, trede 5, in functieloonschaal D trede 4 werd ingedeeld.
(v) [Eiser] heeft bij brief van 17 april 2001 bezwaar ertegen gemaakt dat hij per 1 april 2000 is ingedeeld in functieloonschaal D, trede 4, in plaats van in schaal D, trede 5.
(vi) Indien [eiser] vanaf het begin juist was ingeschaald dan had zijn salaris per 1 april 2000 naar functieloonschaal D, trede 5, moeten worden berekend. Die trede is met ingang van 1 januari 2001 voor [eiser] toegepast.
3.2 Aan zijn onder 1 vermelde vordering heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat hij per 1 april 2000 ten onrechte is ingedeeld in trede 4 in plaats van trede 5 van schaal D. De kantonrechter heeft de vordering niet toewijsbaar geoordeeld. Het hof heeft dat vonnis bekrachtigd. Het heeft daartoe allereerst overwogen dat in de plaatsing van art. 19 van de CAO, in het hoofdstuk dat vrijwel uitsluitend gaat over het salaris waarop een werknemer in verband met zijn functie en ervaring recht heeft, besloten ligt dat het doel van een correctie van een verkeerde inschaling is het salaris te bepalen waarop bij een juiste inschaling aanspraak bestaat en dat een zodanige correctie zich daarom niet beperkt tot het vaststellen van de juiste functieschaal, maar mede het bepalen van de juiste trede in die schaal omvat (rov. 5 en 6). Het hof heeft aan dat oordeel de gevolgtrekking verbonden dat de correctie van een verkeerde inschaling dient te geschieden met toepassing van de art. 17 en 18 van de CAO - waarin is bepaald naar welke maatstaven inschaling bij indiensttreding en toekenning van tredeverhogingen plaatsvinden - en dat art. 19, onderdeel B onder a, in een dergelijk geval toepassing mist, aangezien van een verandering van werkzaamheden geen sprake is; ook voor analoge toepassing zag het hof, mede gelet op het dwingende karakter van de CAO, geen grond (rov. 7). Het oordeelde echter dat art. 19, onderdeel B onder b, wel van toepassing is, ook bij een correctie op een doorgevoerde correctie, zoals hier aan de orde, zodat de aanspraak op (ook) een zodanige correctie - behoudens in een door het hof genoemd bijzonder geval dat zich hier evenwel niet voordoet - eerst ingaat op het tijdstip van de schriftelijke melding van de werknemer en aldus is beperkt tot de tijd waarin de werkgever en de werknemer over en weer met de mogelijkheid van het bestaan van die aanspraak rekening hebben kunnen houden. Een melding als bedoeld in art. 19, onderdeel B onder b, van de CAO, is door [eiser] eerst gedaan bij brief van 17 april 2001, op een moment dat hij reeds een salaris ontving, berekend naar schaal D, trede 5 (rov. 8 en 9).
3.3.1 Het middel bevat geen klachten tegen rov. 5, 6 en 7. Het keert zich met rechts- en motiveringsklachten tegen de (in rov. 8 en 9 neergelegde) toepasselijkverklaring van art. 19, onderdeel B onder b, van de CAO en de wijze waarop die toepassing heeft plaatsgevonden. Het betoogt dat uit de samenhang van de art. 17, 18 en 19 van de CAO volgt dat van een tredeverandering tijdens dienstverband - afgezien van tredeverhogingen op de voet van art. 18 - slechts sprake kan zijn bij een verandering van werkzaamheden die een indeling in een andere schaal tot gevolg heeft en dat daarom art. 19, onderdeel B onder b, niet geldt voor een onjuiste tredebepaling. Aangezien een tredebepaling nooit op zichzelf staat, maar steeds gekoppeld is aan een functie-indeling, kent de CAO geen voorziening voor correctie van een op zichzelf staande, onjuiste tredebepaling. Art. 19 CAO ziet dus slechts op de correctie van onjuiste inschaling, niet van onjuiste tredebepaling.
3.3.2 's Hofs beslissing berust op de volgende kernoverwegingen met betrekking tot de uitleg van de CAO: (i) een correctie van een verkeerde inschaling beperkt zich niet tot het vaststellen van de juiste functieschaal, maar omvat mede het bepalen van de juiste trede in die schaal (rov. 6), (ii) de werkingssfeer van art. 19, onderdeel B onder b, is niet beperkt tot correcties van fouten die zijn gemaakt bij inschalingen in verband met veranderingen van werkzaamheden van werknemers en (iii) dit artikel vindt ook toepassing bij correcties op reeds uitgevoerde correcties, zoals in dit geval (rov. 8). De onder (i) bedoelde overweging wordt ook door het middel tot uitgangspunt genomen. De klacht omtrent de toepassing van art. 19, onderdeel B onder b, houdt niet in dat en waarom overweging (ii) onjuist of onbegrijpelijk is, maar betoogt slechts dat de CAO geen regeling kent voor de correctie van een op zichzelf staande onjuiste tredebepaling, en dat om die reden overweging (iii) onjuist is. Voorzover de klacht gericht is tegen overweging (ii) kan deze dus niet tot cassatie leiden. De tegen overweging (iii) gerichte klacht faalt. De uitleg van het hof, die verenigbaar is met de bewoordingen van het artikel en past in het stelsel van de CAO, is juist. De in het middel verdedigde opvatting zou tot het onaannemelijke gevolg leiden dat de werkgever die eigener beweging een foutieve inschaling herstelt, doch daarbij een onjuiste trede toepast, in een ongunstiger positie komt te verkeren dan de werkgever die de onjuiste inschaling handhaaft totdat de werknemer de schriftelijke melding als bedoeld in art. 19, onderdeel B onder b, heeft gedaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Van Gansewinkel begroot op € 173,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 8 april 2005.