ECLI:NL:HR:2005:AS9447

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/072HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toewijsbaarheid van subsidiaire vorderingen in een geschil over aandelenoverdracht

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Van Kessel, verweerster, vertegenwoordigd door mr. L.A. van der Niet, gedagvaard voor de rechtbank te Breda. Eiser vorderde de overdracht van aandelen in het maatschappelijk kapitaal van een vennootschap, onder bepaalde voorwaarden, en stelde dat er een koopovereenkomst was gesloten. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorderingen van eiser toegewezen, maar verweerster ging in hoger beroep. Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft de vonnissen van de rechtbank vernietigd en het gevorderde afgewezen. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen van eiser zijn afgewezen. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens is verweerster veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij de afwijzing van vorderingen, vooral in het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep.

Uitspraak

8 april 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/072HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R. Van Kessel,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. L.A. van der Niet.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 3 november 2000 verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - gedagvaard voor de rechtbank te Breda en - verkort weergegeven - gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad niettegenstaande enige voorziening, [verweerster] te veroordelen tot overdracht in eigendom aan hem van haar aandelen in het maatschappelijk kapitaal van [A] tegen betaling van de koopsom van ƒ 355.000,-- en onder de voorwaarden dat (uiterlijk) ten tijde van de overdracht door [A] aan [verweerster] een dividend van ƒ 60.000,-- wordt uitgekeerd en dat de rekening-courantschuld van [A] aan [verweerster] zal zijn voldaan, zulks onder verbeurte van een dwangsom van ƒ 25.000,-- per dag dat [verweerster] nalatig mocht blijven.
Bij conclusie van repliek heeft [eiser] zijn eis vermeerderd en subsidiair gevorderd [verweerster] te veroordelen om de onderhandelingen voort te zetten "op de grondslag van de uitgangspunten van het besprekingsverslag van 26 februari 1999" op straffe van een dwangsom van ƒ 10.000,-- per dag dat [verweerster] nalatig blijft. Meer subsidiair heeft hij gevorderd [verweerster] te veroordelen tot betaling van de door [eiser] als gevolg van het in strijd met de goede trouw afbreken van de onderhandelingen met betrekking tot de verkoop van de aandelen geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
[Verweerster] heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 23 januari 2001 een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 16 april 2002 [eiser] in de gelegenheid gesteld een onvolkomenheid in het petitum aan te passen.
Hierop heeft [eiser] zijn primaire vordering aangepast in dier voege dat hij thans primair vordert:
1) een verklaring voor recht dat een overeenkomst is gesloten en dat [verweerster] op die grond gehouden is de aandelen over te dragen tegen betaling van € 161.091,98 en ervoor zorg te dragen dat [A] aan [verweerster] € 27.226,81 dividend zal betalen, alsmede dat [A] de rekening-courantschuld aan [verweerster] zal voldoen;
2) [verweerster] te veroordelen tot medewerking aan de uitvoering van de overeenkomst op straffe van een nader in het petitum genoemde dwangsom van € 11.345 per dag dat zij nalatig blijft.
De Rechtbank heeft bij eindvonnis van 23 juli 2002 de primaire vordering toegewezen in dier voege dat voor recht wordt verklaard dat tussen partijen een koopovereenkomst is gesloten inhoudende de verkoop door [verweerster] aan [eiser] van de door [verweerster] gehouden aandelen in [A], tegen betaling van € 161.091,88 door [eiser] aan [verweerster], alsmede tegen betaling van € 27.266,81 aan dividend door [A] aan [verweerster] en onder vereffening van de rekening-courantverhouding tussen [A] en [verweerster]. Voorts heeft de rechtbank [verweerster] veroordeeld tot medewerking aan de uitvoering van die overeenkomst, onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,-- per (gedeelte van een) dag dat zij in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,--.
[Verweerster] is in hoger beroep gekomen tegen de vonnissen van 16 april 2002 en 23 juli 2002 bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 2 december 2003 heeft het hof de vonnissen waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, het zijdens [eiser] gevorderde afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing van de zaak naar een ander hof teneinde een beslissing te geven op de nog niet behandelde vorderingen.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De in de onderdelen 1 en 2 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.2.1 Onderdeel 3 klaagt dat het hof heeft verzuimd (gemotiveerd) te beslissen omtrent hetgeen [eiser] in eerste aanleg subsidiair en meer subsidiair heeft gevorderd.
3.2.2 In eerste aanleg heeft [eiser] - na wijziging van eis - gevorderd, kort samengevat, primair een verklaring voor recht dat met [verweerster] een overeenkomst is gesloten op grond waarvan zij onder meer gehouden is de aandelen over te dragen tegen betaling van een bepaald bedrag en veroordeling van [verweerster] tot medewerking aan de uitvoering van de overeenkomst op straffe van verbeurte van een dwangsom, subsidiair dat [verweerster] zal worden veroordeeld om de onderhandelingen voort te zetten op straffe van verbeurte van een dwangsom en meer subsidiair veroordeling van [verweerster] tot schadevergoeding wegens het in strijd met de goede trouw afbreken van de onderhandelingen. De rechtbank heeft de primaire vorderingen van [eiser] toegewezen.
Het hof heeft de door [verweerster] daartegen aangevoerde grieven gegrond bevonden. De stukken van het geding houden niets in waaruit kan volgen dat [eiser] de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen heeft prijsgegeven en het hof heeft zulks ook niet vastgesteld. Dientengevolge was - ook zonder door [eiser] ingesteld incidenteel hoger beroep - de vraag van de toewijsbaarheid van de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen van [eiser] aan de orde en aan het oordeel van het hof onderworpen.
Het hof, dat aan de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen geen overweging heeft gewijd en in het dictum "het zijdens [eiser] gevorderde" heeft afgewezen, heeft hetzij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting doordat het de devolutieve werking van het hoger beroep heeft miskend, hetzij zijn oordeel dat die vorderingen moeten worden afgewezen niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Onderdeel 3 slaagt.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 december 2003;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 439,58 aan verschotten en op € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 8 april 2005.