ECLI:NL:HR:2005:AS9444

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/048HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake de rechtsgeldigheid van de afgeleide producten van zure boerderijzuivelproducten

In deze zaak hebben de eisers tot cassatie, bestaande uit drie partijen, de Staat der Nederlanden gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage. De eisers vorderden dat het product "[A]-Karnemelk" als een afgeleid product van room en/of boter zou worden erkend, en daarmee onder de reikwijdte van de Europese regelgeving zou vallen. De rechtbank heeft echter de vorderingen van de eisers niet-ontvankelijk verklaard en de vordering tot verklaring voor recht over de schending van de redelijke termijn afgewezen. Hierop hebben de eisers hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, maar het hof heeft de instantie vervallen verklaard. Tegen deze beslissing hebben de eisers cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent gevolgd, die tot verwerping van het beroep strekte. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van de eisers niet tot cassatie konden leiden, en heeft hen in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman en is openbaar uitgesproken op 11 maart 2005.

Uitspraak

11 maart 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/048HR
JMH/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiseres 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Eiser 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Eiser 3],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaten: mrs. J.A.M.A. Sluysmans en W.J.E. van der Werf,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - hebben bij exploten van 9 en 14 oktober 1997 verweerder in cassatie - verder te noemen: de Staat - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage. Na wijziging van eis bij conclusie van repliek hebben zij, zakelijk weergegeven, gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toelaat:
primair: voor recht te verklaren dat het product "[A]-Karnemelk" moet worden beschouwd als een afgeleid product van room en/of boter en daarmee valt onder de reikwijdte van Vo. 857/84 en de Beschikking superheffing zure boerderijzuivelproducten (Bzb);
subsidiair: voor recht te verklaren dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld en de Staat te veroordelen om alsnog bijzondere heffingvrije hoeveelheden respectievelijk referentiehoeveelheden zure boerderijzuivelprodukten te vergunnen en voorts primair en subsidiair de Staat te veroordelen tot betaling van de schade, nader op te maken bij staat.
De Staat heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 13 oktober 1999 [eisers] in hun primaire en subsidiaire vorderingen (deze laatste voor zover niet betreffende de vordering tot verklaring voor recht dat de redelijke termijn van art. 6 lid 1 EVRM is geschonden) niet-ontvankelijk verklaard en de vordering tot afgifte van een verklaring voor recht inhoudende dat sprake is van schending van art. 6 lid 1 EVRM (overschrijding redelijke termijn), alsmede de daaraan verbonden schadevordering afgewezen.
Tegen dit vonnis hebben [eiser] c.s. bij exploot van 10 januari 2000 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij zij de Staat hebben gedagvaard tegen de zitting van 27 januari 2000.
Op die datum is de zaak ter rolle aangebracht.
Vervolgens is de zaak telkens aangehouden voor memorie van grieven, laatstelijk op 6 juli 2000, op welke datum de zaak naar de slaaprol is verwezen.
Bij akte van procureur tot procureur van 10 juli 2003 heeft de procureur van de Staat de procureur van [eiser] c.s. opgeroepen te verschijnen ter terechtzitting van 17 juli 2003 teneinde het verval van instantie te horen vorderen.
[Eiser] c.s. hebben zich daartegen bij antwoordakte verweerd en voorts van grieven gediend.
Het hof heeft bij arrest van 25 september 2003 de instantie vervallen verklaard.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft - na vervroeging van de aangezegde rechtsdag - geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 11 maart 2005.